Spekes wever
Ploceus spekei

Algemeen

English: Speke's Weaver
Deutsch: Somaliweber
Français: Tisserin de Speke

Taxonomie: Hyphantornis spekei Heuglin, 1861*, noord Somalië.

Uiterlijke kenmerken

De man is citroengeel en heeft een zwart masker. Dit masker loopt van de bovensnavel, over het oog tot aan het oor en over de keel. Het masker is zeer gelijkend met die van de maskerwever (Ploceus velatus), evenals veel van de andere uiterlijke kenmerken van de man. Er zijn echter duidelijke verschillen. De Speke's wever is wat groter. Deze soort meet 15 centimeter. De ogen van zowel man als pop zijn zeer bleek geel, tot bijna wit ogend. De man heeft een zware zwarte snavel en een geheel gele kruin. De mantel is grof gevlekt en de stuit is egaal geel, evenals de rest van de vogel, uitgezonderd de mantel en vleugels.
De pop is olijfgroen. De belijning van de vleugels is identiek aan die van de man, alleen verschilt deze in de kleur. De belijning van de vleugelveren van de man is geel, bij de pop is dit lichtgroen. De kop, mantel, vleugels en staart zijn donker olijfgroen. De keel, borst en stuit zijn lichter olijfgroen. De buik en anaalstreek zijn wit. Ook de pop heeft een tamelijk zware snavel.
In tegenstelling tot de meeste soorten wevers, behoud deze soort zijn tekening en kleur het gehele jaar.

 

 

Monotypisch

De Spekes wever is monotypisch; dwz geen ondersoorten

Verspreidingsgebied en biotoop

De Speke's wever heeft een redelijk groot verspreidingsgebied en wordt gezien als een redelijk talrijke soort. Zijn aantallen schijnen al jaren stabiel te zien.
Hij komt voor in Kenia, Tanzania, Somalië, Ethiopië en de DRC. 
Deze soort lijkt geen echte voorkeur te hebben voor een bepaald habitat. Hij is te vinden op savannes, in bosgebieden, landbouwgebieden en ook in steden. Zo bevindt zich de grootste populatie van deze soort zich in en rondom Nairobi (Kenia). Ondanks de verscheidenheid aan habitat types, verkiest de soort duidelijk Acacia's om in te broeden. Toch nog een bindende factor dus.

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De mannen van deze soort zijn zeer territoriaal naar andere vogels. Dit gedrag komt in de natuur minder tot uiting dan in een volière, uiteraard afhankelijk van de ruimte.
De volière kan ingericht worden met grote takken. De volière beplanten heeft weinig zin aangezien de vogels deze zullen slopen. Het is aan te raden om afhangende takken aan het dak van de volière te bevestigen, zodat de vogels hier hun nesten in kunnen bouwen bouwen. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kan deze soort prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Lichte vorst wordt redelijk goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

Als lid van het Ploceus–geslacht, is ook dit een temperamentvolle vogel. De vogel is redelijk sociaal en vormt in de natuur broedkolonies. Ondanks dat de vogels in kolonieverband broeden, houden de mannen toch een grotere onderlinge afstand aan. Hier moet dus ruimte voor worden geboden in de volière, om vechtpartijen in het kweekseizoen te voorkomen. Het is bij deze soort niet strikt noodzakelijk om meer dan één pop per man te huisvesten. Deze soort kan koppelsgewijs prima tot broeden komen. Als men wel besluit de soort in kolonieverband te houden, dan is het wel aan te raden om meer poppen per man te houden.

Voeding

In de natuur eten deze wevers voornamelijk zaden, aangevuld met vruchten, alsook insecten. In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad met aanvulling van wat grotere zaden. Zie voor een basis voeding ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté, alsook levende insecten. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.
Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk. Vruchten worden door deze soort ook opgenomen en mogen niet op het menu ontbreken. Men kan dan denken aan appel, sinaasappel, banaan. Als groente kan men komkommer aanbieden. Ook dit wordt goed opgenomen.

Voortplanting

 

 

In de natuur bouwt de man zijn nest in Acacia's. Een doorndragende boom met afhangende takken.
Om de vogels in deze behoefte te voorzien, kan men afhangende takken aan het dak van de volière bevestigen. Er dienen stevige nestmaterialen verstrekt te worden. In de natuur worden bijvoorbeeld strips van palmblad gebruikt. Deze worden verwerkt als ze vers afgescheurd zijn. Ze zijn dan nog soepel en harden snel uit, zodat het nest een sterke basis heeft. In de volière kan men de vogels daarvoor bamboe of grof riet aanbieden. Materialen als kokosvezel zullen ook wel gebruikt worden, maar zijn mogelijk te fijn voor deze soort.
Het nest heeft een korte slurf aan de onder– of zijkant.
Er worden doorgaans vier eieren gelegd, welke redelijk puntig zijn aan beide kanten en ze zijn ongevlekt, diepblauw van kleur.
De pop broedt de eieren in ongeveer 14 dagen uit. De jongen worden uitsluitend door de pop gevoerd, met hoofdzakelijk levend voer.
Het nest blijft ten alle tijden schoon en er wordt geen ontlasting in gevonden. Het is onbekend na hoeveel dagen de jongen precies uitvliegen. In vergelijk met andere soorten, zal dit na ongeveer 18 zijn. De pop voert de jongen nog gedurende ruim twee weken tot de jongen volledig zelfstandig zijn. De man helpt niet bij de verzorging van de jongen.
Meerdere legsels per jaar zijn geen uitzondering.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.