Goudwever
Ploceus subaureus
Algemeen
English: African Golden-Weaver, African Yellow Weaver, Eastern Golden Weaver, Olive-headed Golden Weaver
Deutsch: Goldweber, Kleiner Goldweber
Français: Tisserin jaune, Petit Tisserin doré, Tisserin doré
Taxonomie: Ploceus subaureus A. Smith, 1839*, Algoa Bay, South Africa.
Uiterlijke kenmerken
De man heeft een oranje–bruine kop en keel. Zijn snavel is zwart en zijn ogen zijn rood. Beide geslachten zijn geel gekleurd. De man verschilt van de pop in snavel– en kopkleur. De pop is matter geel en meer even gekleurd. De snavel van de pop, alsook haar poten zijn vleeskleurig. De poten van de man zijn eveneens vleeskleurig. De grootte van de vogels is sterk verschillend binnen de verschillende ondersoorten. Hij meet 13 tot 16 cm.
Ondersoorten
Binnen dit verspreidingsgebied wordt de soort vertegenwoordigd met 2 ondersoorten.
Ploceus subaureus aureoflavus A. Smith, 1839*
Leefgebied: zuidoost Kenia (zuidelijk van R Tana), kustgebied Tanzania (inclusief Pemba I en Zanzibar), oost Malawi en noord Mozambique.
Ploceus subaureus subaureus A. Smith, 1839* = nominaat
Leefgebied: centraal en zuid Mozambique zuidelijk langs de kust tot extreem oost Swaziland en zuidoost Zuid-Afrika.
Niet erkende of oude ondersoorten:
- Ploceus subaureus tongensis (beschreven in zuid Mozambique), ingedeeld bij de nominaat (Ploceus subaureus subaureus)
- Ploceus holoxanthus Hartlaub 1891 of Ruvuwever op 7e foto; zie ook http://weavers.adu.org.za/newstable.php?id=383 (28-06-2013)
Verspreidingsgebied en biotoop
Deze soort is te vinden in het oosten van Afrika, zuidelijk van de Sahara. Hij komt voor van oost Kenia, tot de oostelijke Kaapprovincie (Zuid Afrika). Als biotoop verkiest deze soort boomrijke graslanden, alsook bossen. Hij is in bepaalde kustgebieden zelfs aan te treffen in mangrovebossen.
Huisvesting
Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière kan ingericht worden met grote takken. De volière beplanten heeft weinig zin aangezien de vogels deze zullen slopen. De vogels bouwen hun nesten in afhangende takken van bomen. Hier kan in de volière op ingespeeld worden door afhangende meidoorntakken aan het dak van de volière te bevestigen.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
Sociale eigenschappen
Voor wevers uit de groep der Ploceus wevers, is dit een vrij vriendelijke soort. Dit moet relatief genomen worden daar het uiteraard temperamentvolle vogels zijn. Het is een sociale soort welke goed in groepsverband te houden is. In de broedtijd kan deze soort vervelend doen naar kleinere vogels. Het is daarom aan te raden deze soort alleen met vogels van gelijke grootte samen te houden. Het is hierbij af te raden ze te combineren met vogels van gelijke kleur.
Voeding
In de natuur eten deze wevers voornamelijk zaden, aangevuld met blad van zachtbladige planten, alsook vruchten en insecten.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad met aanvulling van wat grotere zaden, als zonnebloempitten en dari. Het tropisch zaad kan aangevuld worden met tortelduivenvoer. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Zoals voor alle wevers van belang is, mag ook bij deze wever, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Het voer kan aangevuld worden met insectenpaté , alsook levende insecten. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk. Vruchten worden door deze soort ook opgenomen en mogen niet op het menu ontbreken. Men kan dan denken aan appel, sinaasappel, banaan. Als groente kan men komkommer aanbieden. Ook dit wordt goed opgenomen.
Voortplanting
De man bouwt zijn nest met de bladeren van grassen. De nesten worden aan het uiteinde van afhangende takken gebouwd. Men kan hiervoor meidoorn takken aan het dak van de volière binden.
Als het nest af is, bekleedt de pop de binnenkant van het nest met zachte materialen als veertjes, wol of pluisjes. De pop broedt gedurende 13 dagen op 2–3 eieren. Het nest blijft ten alle tijden schoon en er wordt geen ontlasting in gevonden. De pop voert de jongen uitsluitend met insecten, in de vorm van maden, meelwormen, buffalowormen en andere soorten levend voer. De jongen groeien redelijk snel en na 17 dagen zitten ze dan ook volledig in de veren en vliegen de jongen uit. De pop voert de jongen nog gedurende ruim twee weken, met uitsluitend insecten, tot de jongen volledig zelfstandig zijn. Meerdere legsels per jaar zijn geen uitzondering. Deze soort is in staat twee tot drie rondes per jaar te doen.
De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.2
Voor een grote ondersoort kan ringmaat 3.5 vereist zijn. Het is daarom aan te raden de dikte te meten van de poten van de volwassen vogels. Tel hier 1 mm. bij op en dan zal dit een redelijke indicatie geven van de benodigde ringmaat.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.