Maskerwever
Ploceus velatus
Algemeen
English: Southern Masked-Weaver, African Masked Weaver
Deutsch: Maskenweber
Français: Tisserin à tête rousse, Tisserin à front noir, Tisserin masque
Taxonomie: Ploceus velatus Vieillot, 1819*, Namaqualand, South Africa.
Uiterlijke kenmerken
De man is citroengeel en heeft donkere veren op de vleugels, onderbroken met een gele band die over de vleugel loopt. Het zwarte masker loopt tot net boven het oog en tot net boven de borst. De keel is zwart. Deze keelpartij is kenmerkend voor deze soort en heeft een puntige keelvlek richting de borst. De meest gelijkende soort, de dottergele wever (Ploceus vitellinus), uit de regio van Kenia en Tanzania, heeft een afgeronde keelvlek. De snavel van de man is zwart in het broedseizoen. Beide geslachten hebben rode ogen.
De pop is groenig tot grijzig plaatselijk, met een lichte buik.
Onder de Ploceus soorten is dit een haast kleine soort. Hij meet 12 cm.
Man / Male
Man in rustkleed / Male non breeding
Pop / Female
Monotypisch
De maskerwever is monotypisch: dwz geen ondersoorten.
Niet erkende of oude ondersoorten:
- Ploceus velatus peixotoi (beperkt tot São Tomé, ingevoerd!)
- Ploceus velatus finschi (beschreven van Namibe, in SW Angola),
- Ploceus velatus caurinus (van Damaraland, in Namibia)
- Ploceus velatus shelleyi (van Tete, in R Zambezi, in noordwest Mozambique) en in Zuid-Afrika,
- Ploceus velatus tahatali (van North West Province),
- Ploceus velatus inustus (van zuidwest Noordkaap)
- Ploceus velatus nigrifrons (van Oostkaap)
Allen ten onrechte vanwege de individuele variatie, op basis van kleine verschillen in mannelijke verenkleed;zoals breedte van zwart op voorhoofd.
Verspreidingsgebied en biotoop
Dit is een wijd verspreide soort, welke alleen voorkomt zuidelijk van de Sahara. Hij is onder meer te vinden in Angola, Mozambique, Malawi en Zuid Afrika. Daarnaast is de soort op diverse plaatsen in Afrika uitgezet. Het is een echte savannebewoner en is veel te vinden in Acacia bossages.
Ondanks het grote verspreidingsgebied heeft deze soort geen ondersoorten.
Huisvesting
Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière kan ingericht worden met grote takken. De volière beplanten heeft weinig zin aangezien de vogels deze zullen slopen. Dit gedrag komt voor uit hun natuurlijke situatie waar ze de nesten beschermen tegen grazende giraffes. Ze plukken alle blaadjes van de takken zodat deze niet takken niet meer interessant zijn voor de giraffes en de nesten dus veilig zijn. De vogels bouwen hun nesten in afhangende takken van Acacia's. Hier kan in de volière op ingespeeld worden door afhangende meidoorntakken aan het dak van de volière te bevestigen.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
Sociale eigenschappen
Voor wevers uit de groep der Ploceus wevers, is dit een vrij vriendelijke soort. Dit moet relatief genomen worden daar het uiteraard temperamentvolle vogels zijn. In tegenstelling tot andere, in koloniebroedende, Ploceus wevers, zijn ze minder sociaal als het aankomt op nestdichtheid binnen de kolonie. De mannen bouwen nesten redelijk ver bij elkaar vandaan. Dit is iets om rekening mee te houden in de volière. Een grote kolonie zal dus goed samengaan, maar levert problemen op in het kweekseizoen wegens ruimtegebrek bij de nestbouw. In de natuur komen de vogels ook in groepen voor, zo lijkt het, maar verdedigen de mannen een klein territorium waarin ze doorgaans twee, met uitzondering drie poppen hebben.
Voeding
In de natuur eten deze wevers voornamelijk zaden, aangevuld met blad van zachtbladige planten, alsook insecten.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad met aanvulling van wat grotere zaden. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté, alsook levende insecten. Zoals voor alle wevers van belang is, mag ook bij deze wever, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Vruchten worden door deze soort ook opgenomen en mogen niet op het menu ontbreken. Men kan dan denken aan appel, sinaasappel, banaan. Als groente kan men komkommer aanbieden. Ook dit wordt goed opgenomen.
Voortplanting
De man bouwt zijn nest met de bladeren van grassen. De nesten worden aan het uiteinde van afhangende takken gebouwd. Men kan hiervoor meidoorn takken aan het dak van de volière binden. Al hangend aan zijn nest, voert hij fladderend en zingend zijn balts uit.
Als het nest af is, bekleedt de pop de binnenkant van het nest met zachte materialen als veertjes, wol of pluisjes. Het valt veelal niet op dat de pop zit te broeden aangezien ze snel van het nest af gaat wanneer de volière benaderd wordt. De pop broedt gedurende 13 dagen op 1–3 eieren. De eieren zijn grijsachtig met veel bruine vlekjes.
Het nest blijft ten alle tijden schoon en er wordt geen ontlasting in gevonden. De jongen groeien redelijk snel en na 18 dagen zitten ze dan ook volledig in de veren en vliegen de jongen uit. De pop voert de jongen nog gedurende ruim twee weken tot de jongen volledig zelfstandig zijn. De man helpt niet bij de verzorging van de jongen, maar is wel beschermend naar de jongen. Meerdere legsels per jaar zijn geen uitzondering en als er meerdere poppen per man gehuisvest worden, zal de man nesten bouwen voor meerdere poppen. Hij kan meerdere poppen tegelijk onderhouden.
De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.2.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.