Fox' wever
Ploceus spekeoides
Algemeen
English: Fox's Weaver
Deutsch: Foxweber
Français: Tisserin de Fox
Taxonomie: Ploceus spekeoides C. H. B. Grant and Mackworth-Praed, 1947*, Nariam, Teso, Oeganda.
Uiterlijke kenmerken
De Fox wever is in uiterlijk zeer gelijkend met de Speke's wever (Ploceus spekei). De soort werd voorheen dan ook gezien als een ondersoort van de Speke's wever. De gelijkenis is ook nog terug te zien in de wetenschappelijke namen van beide soorten.
De man is citroengeel en heeft een zwart masker. Dit masker loopt van de bovensnavel, over het oog tot aan het oor en over de keel. Het masker is zeer gelijkend met die van de maskerwever (Ploceus velatus). De ogen van zowel man als pop zijn zeer bleek geel, tot bijna wit ogend. De man heeft een zware zwarte snavel en een geheel gele kruin. De snavel is tevens vrij lang.
Het uiterlijk onderscheid tussen de Fox wever en de Speke's wever, zit hem in de kleur en tekening van de mantel en vleugels. De mantel van de Fox wever is, net als zijn vleugels, veel donkerder dan de Speke's wever. De mantel is nog wel zwart gestreept, maar veel grover en de basiskleur van de mantel is in zijn geheel veel donkerder. De vleugels zijn, op de handpennen na, overwegend zwart. De handpennen bestaan uit zwarte veren met een gele zoom. De vleugelbocht is eveneens zwart. Wel heeft de Fox wever een opvallend gele teugel over de vleugel die duidelijk afsteekt tegen de zwarte vleugels. De stuit is egaal geel, evenals de rest van de vogel, uitgezonderd de mantel en vleugels.
De pop is olijfgroen. De belijning van de vleugels is identiek aan die van de man, alleen verschilt deze in de kleur. De belijning van de vleugelveren van de man is geel, bij de pop is dit lichtgroen. De kop, mantel, vleugels en staart zijn donker olijfgroen. De keel, borst en stuit zijn vaal geel van kleur. Poppen van de Speke's wever zijn hier vaal olijfgroen. Alleen de anaalstreek is vuil wit bij de pop van de Fox wever. Ook de pop heeft een tamelijk zware snavel.
In tegenstelling tot de meeste soorten wevers, behoud deze soort zijn tekening en kleur het gehele jaar.
De Fox wever is een middelgrote wever binnen het geslacht Ploceus. Deze soort meet 15 centimeter.
Monotypisch
De Fox'wever is monotypisch: dwz geen ondersoorten.
Verspreidingsgebied en biotoop
De Fox wever heeft een zeer klein verspreidingsgebied dat zich beperkt tot twee kleine gebieden in het centrale deel van Oeganda. De aantallen van de soort nemen af en de soort wordt bedreigd door habitat destructie en verstoring door veehouderij. Dit heeft ertoe geleid dat de soort nu, door de IUCN, gecategoriseerd wordt als “Near Threatened”.
De Fox wever wordt aangetroffen in beboste graslanden, in de nabijheid van moerassen.
Huisvesting
Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De mannen van deze soort zijn zeer territoriaal naar andere vogels. Dit gedrag komt in de natuur minder tot uiting dan in een volière, uiteraard afhankelijk van de ruimte.
De volière kan ingericht worden met grote takken. De volière beplanten heeft weinig zin aangezien de vogels deze zullen slopen. Het is aan te raden om afhangende takken aan het dak van de volière te bevestigen, zodat de vogels hier hun nesten in kunnen bouwen. De takkenbossen mogen best dichte bossen vormen.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kan deze soort prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Lichte vorst wordt redelijk goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
Sociale eigenschappen
Als lid van het Ploceus–geslacht, is ook dit een temperamentvolle vogel. De vogel is redelijk sociaal en vormt in de natuur broedkolonies. Ondanks dat de vogels in kolonieverband broeden, houden de mannen toch een grotere onderlinge afstand aan. Hier moet dus ruimte voor worden geboden in de volière, om vechtpartijen in het kweekseizoen te voorkomen. Het is bij deze soort niet strikt noodzakelijk om meer dan één pop per man te huisvesten. Deze soort kan paarsgewijs prima tot broeden komen. Als men wel besluit de soort in kolonieverband te houden, dan is het wel aan te raden om meer poppen per man te houden.
Mocht men deze soort in de collectie hebben, dan is het van uiterst belang hier zeer zorgvuldig mee om te gaan. Houdt de soort niet samen met andere Ploceus–soorten om eventuele territoriale gevechten te voorkomen en tevens om eventuele kruisingen te voorkomen. Alle concentratie moet gericht zijn op de kweek om deze soort te behouden. Een speciale volière zonder medebewoners is dan ook aan te raden.
Voeding
In de natuur eten deze wevers voornamelijk zaden, aangevuld met vruchten, alsook insecten. In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad met aanvulling van wat grotere zaden. Zie voor een basis voeding ook het speciale mengsel voor Ploceidae.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté, alsook levende insecten. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.
Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Vruchten worden door deze soort ook opgenomen en mogen niet op het menu ontbreken. Men kan dan denken aan appel, sinaasappel, banaan. Als groente kan men komkommer aanbieden. Ook dit wordt goed opgenomen.
Voortplanting
Er is zeer weinig bekend over voortplanting van deze soort. De onderstaande gegevens zijn indicaties en richtlijnen, aan de hand van de gegevens die bekend zijn van de gelijkende Speke's wever.
In de natuur bouwt de man zijn nest in Acacia's. Een doorndragende boom met afhangende takken. Om de vogels in deze behoefte te voorzien, kan men afhangende takken aan het dak van de volière bevestigen. Er dienen stevige nestmaterialen verstrekt te worden. In de natuur worden bijvoorbeeld strips van palmblad gebruikt. Deze worden verwerkt als ze vers afgescheurd zijn. Ze zijn dan nog soepel en harden snel uit, zodat het nest een sterke basis heeft. In de volière kan men de vogels daarvoor bamboe of grof riet aanbieden. Materialen als kokosvezel zullen ook wel gebruikt worden, maar zijn mogelijk te fijn voor deze soort.
Het nest heeft een korte slurf aan de onder– of zijkant.
Er worden maximaal vier eieren gelegd, welke redelijk puntig zijn. De pop broedt de eieren in ongeveer 14 dagen uit. De jongen worden uitsluitend door de pop gevoerd, met hoofdzakelijk levend voer.
Het nest blijft ten alle tijden schoon en er wordt geen ontlasting in gevonden. Het is onbekend na hoeveel dagen de jongen precies uitvliegen. In vergelijk met andere soorten, zal dit na ongeveer 18 zijn. De pop voert de jongen nog gedurende ruim twee weken tot de jongen volledig zelfstandig zijn. De man helpt niet bij de verzorging van de jongen.
Indien de omstandigheden optimaal zijn, zal het niet onwaarschijnlijk zijn dat een koppel meerdere nesten per jaar groot kan brengen.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.