Bruinkeelwever
Ploceus xanthopterus

Algemeen

English: Southern Brown-throated Weaver, Brown-throated Golden Weaver
Deutsch: Braunkehlweber
Français: Tisserin à gorge brune

Taxonomie: Hyphantornis xanthopterus Hartlaub and Finsch, 1870*, Shire Valley, Malawi.

Uiterlijke kenmerken

Deze soort heeft veel gelijkenis met de rietwever (Ploceus castanops) en Rüppels wever (Ploceus galbula). Desalniettemin zijn er aantal karakteristieke punten die beide soorten van elkaar onderscheiden.
De man van de bruinkeelwever heeft een overwegend fel geel verenkleed. Zijn keel is oranje bruin, evenals een deel van de wang, beginnende bij de basis van de snavel tot aan onder het oog. De teugel is donker van kleur en vormt een afscheiding tussen de oranje vlek van de keel en het gele voorhoofd. In tegenstelling tot de Rüppels wever en rietwever, welke een oranjebruin voorhoofd hebben, heeft de bruinkeelwever gewoon een geel voorhoofd. De vleugels van de man zijn eveneens geel, maar de veren hebben een dunne bruine markering, waardoor er een zeer lichte tekening waarneembaar is in de vleugels, ondanks dat deze geel ogen. De vleugelbocht bestaat uit donkere bruine veren. De mantel is iets donkerder geel met zeer vale lichtbruine strepen. De staart van de mannelijke bruinkeelwever is geel, maar de donkere markeringen aan de randen van de staartveren zijn zo opvallend dat de staart tamelijk donker oogt, wanneer deze is samengevouwen. De stuit is gewoon helder geel, net als de rest van het verenkleed. De snavel is loodgrijs en de poten zijn hoornkleurig.
De oogkleur van de bruinkeelwever vormt nog een belangrijk identificatiepunt. De ogen van de bruinkeelwever zijn bruin van kleur. Daarentegen heeft de rietwever haast witte ogen en de Rüppels wever helder oranje ogen.
De pop van de bruinkeelwever heeft veel uiterlijke overeenkomsten met de Rüppels wever pop. Allereerst een algemene beschrijving van de pop van de bruinkeelwever. Haar verenkleed is redelijk egaal van kleur en overwegend lichtbruin van kleur. De middenborst is iets warmer bruin van kleur, maar dit is moeilijk waarneembaar. De kop, zijhals, achterhals, mantel, stuit en staart zijn donkerder bruin van kleur. Met name de vleugels zijn zeer donker. Deze bestaan uit donkerbruine veren met een vaal gele zoom. De tekening die zodoende op de vleugels ontstaat, is gelijk aan die van de man. Ook de pop heeft een opvallende donkere plek op de vleugelbocht. Het voorhoofd, de kruin, zijhals en achterhals zijn, net als de mantel, gestreept met opvallende fijne bruine strepen. De kop en hals zijn van zichzelf lichter van kleur, dan de donkerdere mantel. De strepen op de mantel zijn daarnaast opvallender en breder van die in de hals en op de kop. De ogen van de pop zijn bruin. Haar poten zijn hoornkleurig. De bruinkeelwever pop onderscheid zich van de Rüppels wever pop, welke ook bruine ogen heeft, op basis van de snavelkleur. De pop van de bruinkeelwever heeft namelijk een hoornkleurige ondersnavel en een loodgrijze bovensnavel. De Rüppels wever pop daarentegen, heeft een geheel hoornkleurige snavel. Ter contrast, de rietwever pop heeft witte ogen en een geheel loodgrijze snavel.
De bruinkeelwever is een middelgrote soort en meet 14 centimeter.

 

 

Ondersoorten

De bruinkeelwever heeft 3 ondersoorten:

 

Ploceus xanthopterus castaneigula ( Cabanis, 1884*)

 

Leefgebied: west Zambia, noordoost Namibia (Caprivi region), noord Botswana en extreem west Zimbabwe.

 

Ploceus xanthopterus xanthopterus  (Hartlaub & Finsch, 1870*)

 

Leefgebied: zuidwest Tanzania, Malawi, noord en centraal Mozambique en extreem noordoost Zimbabwe.

 

Ploceus xanthopterus marleyi ( Roberts, 1929*)

 

Leefgebied: zuid Mozambique (zuidelijk van R Save) en kustgebied noordoost Zuid-Afrika. 

 

Verspreidingsgebied en biotoop

De bruinkeelwever komt voor in 8 landen en het verspreidingsgebied strekt zich uit van Tanzania tot Zuid–Afrika. De precieze verspreiding wordt hieronder, per ondersoort, weergeven. Binnen het verspreidingsgebied wordt de soort vertegenwoordigd door drie ondersoorten.
Binnen dit verspreidingsgebied wordt de soort aangetroffen in waterrijke gebieden waarvan de begroeiing bestaat uit riet en papyrus. De vogels zijn vrijwel het gehele jaar te vinden in deze rietlanden, maar verkiezen moerassen in het broedseizoen. Buiten het broedseizoen wordt deze soort incidenteel aangetroffen in beboste gebieden, bossen en graslanden.

 

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières.
De inrichting van de volière moet afgestemd worden op het natuurlijk habitat waar de soort wordt aangetroffen, maar ook op de soortspecifieke gedragingen. De volière dient een weerspiegeling te zijn van het natuurlijk habitat. Richt de volière daarom in met slechts enkele grote takken, waarop de vogels kunnen rusten. Beplanting dient te bestaan uit riet, maar siergrassen en bamboe volstaan ook. Het gaat erom dat de vogels een imitatie voor het riet geboden wordt.
Het plaatsen van een beekloop in de volière, of een ander ondiep waterelement, zal zeer gewaardeerd worden door de vogels. Ze badderen graag en bevinden zich veel in de nabijheid van water. De bruinkeelwever komt niet graag op de grond en begeeft zich liever in de dichte begroeiing van het riet. Plaats de beplanting daarom rondom of dicht langs de beekloop. Dit geeft de vogels een veilig gevoel.
Houdt er bij het beplanten wel rekening mee dat ook deze soort veel van de beplanting zal slopen. Er kan voor gekozen worden om gedroogd riet in de volière te plaatsen. Dit is makkelijk te vervangen en in bepaalde periodes van het jaar ook makkelijk te verkrijgen. Mocht hiervoor gekozen worden, biedt dan wel veel verse grassen aan of bladeren van riet en lisse, zodat de vogels hier hun nesten van kunnen bouwen. Dit doen ze namelijk alleen met vers groen.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

De bruinkeelwever is een tamelijk sociale soort. De mannen verdedigen een klein territorium dat voornamelijk tegen soortgenoten van hetzelfde geslacht verdedigd wordt.
In de natuur broedt deze soort vaak in de nabijheid van andere wevers, welke eveneens in het riet broeden, te denken aan napoleonwevers (Euplectes afer) en Zuidelijke maskerwevers (Ploceus velatus).
Een dergelijke combinatie, met andere Ploceus–soorten, wordt voor de avicultuur afgeraden. De beschikbare ruimte is vaak niet toereikend. De soort kan wel gecombineerd worden met Euplectes–soorten, maar ook met dikbekwevers (Amblyospiza albifrons). Om confrontaties te voorkomen is het uiteraard altijd beter om soorten apart te huisvesten.
De bruinkeelwever komt in groepen voor, maar deze zijn niet zeer talrijk. In de avicultuur kan deze soort als kolonie gehuisvest worden. Houdt niet teveel mannen bij elkaar en plaats minimaal twee poppen per man in het verblijf. In de natuur is een verhouding van twee tot drie poppen per man normaal. De soort is dan ook polygaam.

Voeding

De bruinkeelwever is hoofdzakelijk een insecteneter, maar neemt ook zaden en bessen op. De insecten die ze in de natuur vangen bestaan uit motten, rupsen, kevers, sprinkhanen, krekels en spinnen.
In avicultuur geven we de vogels een basis van levende insecten en insectenpaté. Het aanbod van levende insecten dient verhoogd te worden in de periode dat de vogels jongen hebben. De jongen worden namelijk alleen gevoerd met insecten. Laat het dieet bestaan uit 50% insecten, 40% zaden en 10% vruchten.
De vogels zijn weinig kieskeurig als het op insecten aankomt. Een eigenschap die het de vogelhouder makkelijk maakt om een zo gevarieerd mogelijk aanbod van insecten te kunnen bieden. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen, wasmotlarven, krekels, kleine sprinkhanen, weideplankton en spinnen.
Vruchten worden door deze soort ook opgenomen en mogen niet op het menu ontbreken. Men kan dan denken aan appel, sinaasappel, banaan. Als groente kan men komkommer of sla aanbieden.
Als zaadmengsel voor deze soort wordt het speciale zaadmengsel voor Ploceidae aangeraden. Met name panicum (Panicum maximum) mag niet ontbreken. De kleine graszaden kunnen eventueel vervangen worden door wat grotere zaden, als zonnebloempitten en dari.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen, de ruiperiode en tijdens de aanvang van de rui verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden.
Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.

Voortplanting

Deze soort is, voor zover bekent, nog niet succesvol gekweekt in avicultuur. De kweek met deze soort zal echter niet enorm moeilijk zijn en de volgens kunnen zeer productief blijken.
Bij optimale omstandigheden kunnen poppen meerdere legsel per jaar grootbrengen, doorgaans twee, maar daarnaast kan een enkele man meerdere poppen tegelijkertijd voorzien van nesten en bescherming.

 

Toch zijn er een aantal zaken die bij het houden en het opzetten van een kweekprogramma voor deze soort, van belang zijn.
Plaats minimaal twee poppen per gehouden man. De soort kan zowel als kolonie gehouden worden, als in een kleine groep bestaande uit één man met enkele poppen.
De huisvesting dient de natuurlijke situatie na te bootsen. Zie voor tips en beschrijvingen de eerder geschreven richtlijnen voor huisvesting.
De mannen zijn territoriaal en de beschikbare ruimte moet toereikend genoeg zijn om meerdere mannen te huisvesten. Reken ongeveer 18 vierkante meter grondoppervlak om twee mannen te huisvesten. Per man extra is er minimaal 4 vierkante meter benodigd.

 

In een enkel broedseizoen kan de man wel 12 nesten bouwen. Het is dus belangrijk dat de man voldoende materiaal beschikbaar heeft om deze nesten mee te bouwen. De poppen zijn vaak kieskeurig en accepteren niet elk nest. De nesten worden gebouwd van verse grassen en strips van bladeren. Deze bladstrips zijn hoofdzakelijk afkomstig van papyrus en riet. Bamboe zal in avicultuur ook prima dienen voor dit doel. Het nest wordt gebouwd in het riet.
De bruinkeelwever legt twee tot drie eieren, welke variabel zijn in kleur. Ze verschillen erg van andere Ploceus–soorten. De kleur is doorgaans egaal olijf– of chocoladebruin, maar kunnen ook blauw zijn en duidelijk gevlekt.
Het uitbroeden van de eieren en de verzorging van jongen zijn taken die alleen door de pop worden uitgevoerd. De eieren worden uitgebroed in ruim 14 dagen. De jongen worden alleen door de pop gevoerd en uitsluitend met insecten. Na ongeveer 14 tot 19 dagen vliegen de jongen uit.
De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.5

 

Let op!
De soort is enorm gevoelig voor verstoring en verlaat het nest en de eventuele jongen zeer snel. Dit kan definitief zijn, waardoor het nest verloren gaat.
Plaats desnoods schermen in of om de volière zodat de vogels minder bloot staan aan potentiële verstoringen. Plaats deze schermen dan wel vóór het broedseizoen, zodat de vogels eraan gewend zijn.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.