Schildprachtwever
Malimbus scutatus

Algemeen

English: Red-vented Malimbe, Red-rumped Malimbe
Deutsch: Rotsteißweber, Rotbürzel-Prachtweber, Schildweber
Français: Malimbe à queue rouge, Malimbe à sous-caudales rouges, Tisserin malimbe à sous-caudales rouges
Taxanomie: S[y]cobius scutatus Cassin, 1849*, ‘Western Africa' = Sierra Leone.

Uiterlijke kenmerken

De meeste prachtwevers (Malimbus-soorten) dragen dezelfde kleuren wat determinatie soms bemoeilijkt. Echter hebben alle soorten eigen karakteristieke kenmerken waardoor determinatie goed mogelijk is. Zo ook bij de schildprachtwever.
Mannen van deze soort zijn sterk gelijkend met de Ibadan prachtwever (Malimbus ibadanensis) en zwartkeelprachtwever (Malimbus cassini). De man heeft een overwegend zwart verenkleed. De borst, middenborst, zijborst, zijhals, achterhals, kruin en voorhoofd zijn rood. De helft van de mantel is eveneens rood. De keel, teugel en oorstreek zijn weer zwart en vormen een zwart masker. De poten en snavel zijn zwart. De schildprachtwever man onderscheid zich van zijn twee gelijkende soorten door zijn rode anaalstreek. Bij de Ibadan prachtwever en zwartkeelprachtwever is de anaalstreek namelijk zwart.
De pop is goed van de man te onderscheiden, op basis van uiterlijke kenmerken. De schildprachtwever heeft twee ondersoorten en ook deze zijn te onderscheiden bij de poppen door een verschillende borsttekening.(zie ondersoorten) Van de mannelijke vogels is dit verschil in uiterlijke kenmerken tussen de ondersoorten niet bekent.
De pop van de schildprachtwever heeft een overwegend zwart verenkleed. Alleen de borst is rood. 
De snavel en poten van zowel man als pop zijn zwart. De ogen zijn zo donker bruin dat ze zwart lijken.
Jonge vogels zijn matter van kleur en niet zo sprekend zwart als de ouders. De borst is tevens nog niet rood van kleur, maar nog oranjebruin. De tekening lijkt bij jonge vogels meer op die van de man, dan van de pop. De nek is weliswaar gewoon zwart, maar het voorhoofd en een deel van de wang is oranjebruin van kleur. De snavel is, net als de poten, nog hoornkleurig.
Schildprachtwevers zijn forse wevers en meten 17 centimeter.

Ondersoorten

De schildprachtwever heeft 2 ondersoorten:

 

Malimbus scutatus scutatus ( Cassin, 1849*)

Bij de pop nominaatvorm is de rode borstvlek doorlopen. Deze borstvlek is smal in het midden en de buitenkanten, op de zijborst zijn groter en afgerond.


 

Leefgebied: zuid en zuidoost Sierra Leone, zuidoost Guinea, Liberia, zuid Ivoorkust, zuidwest Ghana.

 

Malimbus scutatus scutopartitus Reichenow, 1894*

Bij de pop van deze ondersoort is deze borstvlek gelijkend van vorm, maar onderbroken in het midden. Alleen op de zijborsten heeft deze pop dus een ronde rode vlek.


 

Leefgebied: zuidoost Benin, zuid Nigeria en zuidwest Kameroen. 

Verspreidingsgebied en biotoop

Het verspreidingsgebied van de schildprachtwever is opgesplitst in twee arealen. De schildprachtwever heeft twee ondersoorten en iedere ondersoorten heeft dus een eigen verspreidingsgebied dat geen overlap kent met de andere ondersoort. Het verspreidingsgebied is hieronder per ondersoort weergegeven. De nominaatvorm komt in het westelijk deel van het verspreidingsgebied weer.
De schildprachtwever komt voor in Benin, Ghana, Guinee, Ivoorkust, Kameroen, Liberia en Siërra Leone.
De schildprachtwever komt voor in andere biotopen dan de meeste andere prachtwevers. De schildprachtwevers leven aan bosranden van subtropische en tropische bossen. Daarnaast worden ze aangetroffen in jongere bossen van middelhoge grootte, maar ook galerijbossen aan de kust. Ze bevinden zich in deze bossen in de middelste en bovenste lagen van de bomen. Ondanks dat de soort dus wat meer open gebieden verkiest komen ze niet graag op de grond. 

 

Huisvesting

De prachtwevers vormen een groep die in de tropische delen van Afrika voorkomen. De temperatuurschommelingen zijn hier minimaal en temperatuur op zich is er vrij hoog. Het is daarom aan te bevelen om deze soorten alleen gedurende de warme zomermaanden toegang te geven tot een ruime buitenvolière. De rest van het jaar is het beter om de soort in verwarmde verblijven te huisvesten. Een tropische kas vormt hierin een perfecte oplossing. Dit geldt vooral voor vogels die nog niet geacclimatiseerd zijn. De schildprachtwever is een van de sterkere prachtwevers en is beter bestand tegen slechte weersomstandigheden dan andere prachtwevers. Het zijn sterke vogels, maar men moet er rekening mee houden dat ze gevoelig blijven voor lage temperaturen en temperatuurschommelingen.
Gezien de dichte begroeiing in het natuurlijke habitat, dienen we de verblijven van de prachtwevers zeer dicht te beplanten. In een tropische kas kan men dit doen met palmbomen, bananenplanten, klimplanten en andere hoge of hoogreikende soorten.
In de buitenvolière kunnen we de gaaspanelen/wanden laten begroeien met klimplanten als Hedera-soorten. Deze kan men tevens lang het dak leiden. In de volière dient men dichte planten te plaatsen met veel blad, zoals ligusters en laurierstruiken. Naast een aantal grote weelderige kale takken, kan men ook wat verticale en diagonaal geplaatste takken plaatsen. Dit bevordert het natuurlijke foerageer gedrag van de vogels en zal de fysieke gesteldheid van de vogels ten goede komen.
Zorg voor diverse voederplaatsen in het verblijf en plaats deze liefst niet te dicht bij de grond, maar op een hoogte van minimaal 1,50 meter.

Sociale eigenschappen

De schildprachtwever is wellicht de meeste sociale soort binnen de groep der prachtwevers. Buiten het broedseizoen wordt de soort vaak waargenomen in groepen die al foeragerend en onder luid kabaal door de bossen trekt.
In avicultuur moet hier dan ook rekening mee gehouden worden. De sociale structuur van de schildprachtwever is iets ingewikkelder dan die van de andere prachtwevers. Buiten het prachtseizoen kan de schildprachtwever als groep gehuisvest worden. Het broedseizoen kan tot wel zes maanden duren, waardoor het huisvesten als groep bemoeilijkt wordt. Zodra er paarvorming plaatsvindt of dat er aan nestbouw begonnen wordt, worden de vogels onverdraagzaam naar elkaar. Mocht de verzorger er dus voor kiezen de vogels als groep te huisvesten, dan dient hier veel aandacht naar uit te gaan om tijdig te kunnen ingrijpen voordat de vogels elkaar te lijf gaan. Men kan dit voorkomen door de vogels paarsgewijs te huisvesten in verblijven die aan elkaar grenzen. De vogels moeten elkaar dan wel kunnen zien in dit geval.
De eigen jongen kunnen langere tijd bij de ouders blijven. Doorgaans worden ze in het territorium van de ouders geduld, ook als zij een nieuw nest willen beginnen. Om confrontaties en mogelijke slachtoffers onder de jongen te voorkomen, kan men de zelfstandige jongen als groep huisvesten in een apart verblijf. Zo kunnen zij zelf een partner uitkiezen. Dat is voor de kweek altijd gunstiger. Houdt de verwantschappen dan uiteraard wel in de gaten.
Het is aan te raden om de soort niet met andere Ploceidae samen te huisvesten. Dit in verband met de territoriumvorming van Ploceidae en prachtwevers. Dit geeft teveel conflict, met name in het broedseizoen. Prachtwevers kunnen prima samengehouden worden met grondvogels en tropische duiven, maar zorg wel voor gescheiden voederplaatsen zodat dominante schildprachtwevers minder dominante soorten of zwakkere soortgenoten niet bij het voer weghouden.

Voeding

Het dieet van de schildprachtwever bestaat voornamelijk uit insecten en vruchten. Vruchten vormen bij deze soort een kleiner aandeel van het dieet. Zaden worden door deze soort, in de natuur, niet opgenomen. Men kan deze soort dus rustig rekenen tot de vruchten- en insectenetende vogels, dit in tegenstelling tot vele andere Ploceidae.
De vogels eten een grote variëteit aan insecten, waaronder krekels, vlinders, rupsen en larven van insecten, maar ook spinnen. Zachtere zoete vruchten als banaan worden door deze vogels ook opgenomen.
In avicultuur kan men de vogels dus een gevarieerd dieet voorschotelen. Probeer een dieet op te stellen dat voor 75% bestaat uit insecten en voor 25% uit fruit. De insecten kunnen uiteraard aangevuld worden met insectenpaté of universeelvoer. Uiteraard moeten levende insecten de boventoon voeren in het voedselaanbod. Banaan, peer en appel zijn vruchten die men prima kan aanbieden voor deze soort.

Voortplanting

 

Tot op heden zijn er van deze soort geen bevestigde verhalen bekent dat er succesvolle nakweek heeft plaatsgevonden in particuliere volières. Deze soort is in het verleden wel in avicultuur gehouden. Er is alleen nog steeds weinig bekent over deze soort.
Het is daarom voor deze soort van uiterst belang te focussen op de sociale structuur en inrichting van de volière. Deze dient zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de natuurlijke omstandigheden van de vogels.
De verzorger hoort een groot gevoel van verantwoordelijkheid te dragen wanneer hij/zij deze soort wil houden. Het is essentieel om zoveel mogelijk over deze soort te weten te komen, omdat er nog steeds zeer weinig over bekent is. Daarnaast zal de soort in avicultuur nooit talrijk worden, waardoor zeker rondom de voortplanting en eventuele uitwisseling veel zorg vereist is.

 

Om tot een succesvolle kweek te komen is allereerst een ruim verblijf nodig, ingericht op basis van de natuurlijke habitat kenmerken die deze soort in de natuur verkiest. De meeste kans op kweeksucces is te behalen in een verwarmde kas, dichtbegroeid en met beplanting aan het dak. De vogels broeden in de natuur in boomtoppen. Hiertoe moet de vogels dus de gelegenheid worden geboden.
Men kan in een verwarmde omgeving het gehele jaar door nesten verwachten van deze soort, al houdt de soort zich doorgaans aan een broedseizoen dat ongeveer 6 maanden kan duren. Er dient dus ook het gehele jaar nestmateriaal verstrekt te worden aan de man, zodat hij kan gaan bouwen wanneer hij in broedstemming raakt.
Het nest wordt gebouwd van fijne materialen als kokosvezel, wortels van planten en strips van palmbladeren. Er moet een zeer ruim aanbod van nestmaterialen zijn, aangezien de nesten omvangrijk zijn. De nesten zijn bolvormig met een verticale buis als entree tot het nest. Deze nesttunnel kan wel 50 tot 60 centimeter lang worden! Het nest hangt, in de natuur, op grote hoogte. Soms wel meer dan 25 meter boven de grond. Het wordt doorgaans gebouwd boven een kleine open plaats in het bos. De vogels verwijderen bladeren in de omgeving van het nest en van de tak waaraan het nest hangt.
De pop legt doorgaans twee eieren welke na ongeveer twee weken uitkomen. Alleen de pop bebroedt de eieren. De jongen worden hoofdzakelijk gevoerd met insecten en dit gebeurt door beide ouders. Hiervoor kunnen allerhande insecten aangeboden worden, waaronder buffalowormen, wasmotlarven en kleinere krekels. Ook na het uitvliegen helpt de man nog wel met het begeleiden en voeren van de jongen. De pop levert echter de grootste bijdrage in het groot brengen van de jongen.
De jongen dienen, zodra ze zelfstandig zijn, snel te worden uitgevangen uit het verblijf van de ouders. De ouders accepteren de aanwezigheid van de jongen namelijk niet zodra ze een nieuw nest willen beginnen. Het broedseizoen van deze soort duurt, in de natuur, ongeveer 6 maanden per jaar. Houdt er in avicultuur dus rekening mee dat er meerdere rondes gekweekt kan worden met deze soort bij optimale omstandigheden. Als er geen nieuw legsel komt, dient de pop ook uitgevangen te worden en gescheiden van de man te worden gehuisvest.
De nesten moeten het hele jaar blijven hangen, aangezien de vogels er in slapen buiten het broedseizoen. Er wordt niet gebroed in hetzelfde nest.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.