Roodkruinprachtwever
Malimbus coronatus

Algemeen

English: Red-crowned Malimbe, Scarlet-crowned Malimbe
Deutsch: Kronenweber
Français: Malimbe couronné, Malimbe à couronne rouge, Tisserin-malimbe couronné
Taxanomie: Malimbus coronatus Sharpe, 1906*, Ja River, Cameroon.

 

Ondanks dat de prachtwevers genetisch gezien dichtbij de Ploceus–soorten staan, verschillen ze enorm in gedrag. Vele Ploceus–soorten zijn echte savannebewoners, terwijl de prachtwevers zich juist ophouden in beboste gebieden. De roodkruinprachtwever is een soort die zich, net als de Rachels prachtwever (Malimbus racheliae) en zwartkeelprachtwever (Malimbus cassini), zich strikt en alleen in beboste gebieden ophoudt. Andere prachtweversoorten verlaten zo nu en dan de bossen om op palmplantages of andere landbouwgebieden te foerageren. De roodkruinprachtwever verlaat de bosgebieden niet.
Een andere eigenschap die de prachtwevers onderscheid van andere soorten wevers, is de sociale structuur. Tijdens het broedseizoen zijn het namelijk de poppen die de dienst uitmaken. Ze verzamelen zich in groepen van slechts één pop en meerdere mannen. Later in dit artikel zal dit verder worden toegelicht.

Uiterlijke kenmerken

Een beschrijving van de uiterlijke kenmerken is voor deze soort haast niet nodig, aangezien de naam al een perfecte omschrijving geeft. Uiterlijke geslachtskenmerken zijn eveneens goed waarneembaar, waardoor determinatie van de soort en van de geslachten, geen probleem moet vormen.
Mannelijke roodkruinprachtwevers hebben een egaal zwart verenkleed met een rode kap op de kop. Deze loopt van de basis van de bovensnavel tot achter op de kop. De poten, ogen en poten zijn eveneens zwart.
De poppen zijn egaal zwart en missen de rode kap. Ook haar snavel, poten en ogen zijn zwart. Er zijn geen duidelijke uiterlijke kenmerken bekent die het verschil aantonen tussen poppen van de roodkruinprachtwever en de zwartkeelprachtwever. De poppen van beide soorten zijn identiek in hun uiterlijke kenmerken. DNA–onderzoek vormt de enige manier waarop met 100% zekerheid is vast te stellen met welke soort er van doen is.
Beide geslachten meten ongeveer 17 centimeter.
Een andere bijzondere, gedeelde, eigenschap van de prachtwevers, waaronder dus de roodkruinprachtwever, zijn de staartveren. Deze zijn net als bij spechten en boomklevers voorzien van extra stevige pennen zodat de vogels op hun staart kunnen leunen wanneer zij langs verticale takken en boomstammen op zoek zijn naar voedsel.

Monotypisch

De roodkruinprachtwever is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

Verspreidingsgebied en biotoop

De roodkruinprachtwever heeft een verspreidingsgebied dat zich uitstrekt over de beboste gebieden van de DRC, Gabon, Guinea, Kameroen en Kongo.
Binnen dit verspreidingsgebied bewoont deze soort alleen tropische bebossing en vermijd open gebieden. Ze komen alleen voor in lager gelegen bosgebieden. In deze bossen begeven de vogels zich in de middelste en bovenste lagen van het gebladerte.
Ondanks een beperkter verspreidingsgebied en een specifieke habitatvoorkeur is de roodkruinprachtwever geen zeldzame verschijning, al zijn ze moeilijk te lokaliseren. De IUCN Red List categoriseert deze soort als “Least Concern”.

Huisvesting

De roodkruinprachtwever bewoont bosgebieden en verlaat deze niet. In avicultuur wordt er het beste aan gedaan om deze warmtebehoeftige vogels in een tropische kas te houden welke zeer dicht beplant is.
Houdt er met de bouw van dit verblijf, dan wel de inrichting, rekening mee dat zodra er paarvorming heeft plaatsgevonden tussen de vogels (zie sociale eigenschappen), dat men de overige mannen apart moet zetten. Deze mannen kunnen tezamen in een ruime volière geplaatst worden.
's Zomers kan deze soort wel buiten worden gehouden. De vogels dienen dan ten alle tijden toegang te hebben tot een vocht– en tochtvrij nachthok. De buitenvolière dient dicht beplant te worden met planten die grote bladeren dragen om zo een dichte begroeiing na te bootsen. Laurierstruiken zijn hier prima voor te gebruiken. De wanden van het verblijf kan met laten begroeien met klimop (Hedera sp.) om zo meer beschutting te bieden. Tussen de struiken door plaatst men enkele grote stammen voor de vogels, om langs te klimmen en te foerageren. Aan het dak van het verblijf worden afhangende takken bevestigd waar de vogels hun uitbundige nesten aan kunnen bouwen.
Het type bodembedekking maakt voor deze soort niet uit, aangezien de roodkruinprachtwever zich niet op de grond zal bevinden. De voederbakken moeten, om die reden, dan ook wat hoger opgehangen worden, of maak gebruik van voederplateaus op palen.

Sociale eigenschappen

Roodkruinprachtwevers leven voornamelijk paarsgewijs, dan wel solitair. Dit verandert in het broedseizoen. Onderzoek naar de roodkruinprachtwever en andere prachtweversoorten, gepubliceerd in 1974 door A. Brosset, heeft de sociale structuur in kaart gebracht. Dit drie jaar durende onderzoek heeft onder andere aangetoond dat tijdens het broedseizoen de vogels verzamelen in groepen die bestaan uit één pop met meerdere mannen. De mannen houden zich in het begin van het broedseizoen gedurende twee weken, alleen bezig met het bouwen van nesten. De pop bouwt niet mee. Als de nesten gebouwd zijn, kiest de pop een man uit en vormen zij een paar. De andere mannen verlaten dan het territorium van dit paar. De pop is gedurende de aanloop van het broedseizoen, als tijdens het broedseizoen, de dominante vogel van het paar.
Tijdens het opvoeden van de jongen worden er echter vogels, in volwassen kleed, waargenomen bij en in het nest. Dit zijn volwassen jongen uit voorgaande nesten die meehelpen bij het opvoeden van de jongen.
De roodkruinprachtwevers hebben dus een ingewikkelde sociale structuur die om veel toewijding vraagt en oplettendheid van de verzorger, wanneer de vogels in avicultuur gehouden worden.
Met name voor de kweek van deze soort is het belangrijk om vast te houden aan de sociale structuur zoals deze soort die kent in de natuur. Probeer de soort daarom te houden in een verhouding van 1.1 in het broedseizoen, maar ongeveer 4.1 in de aanloop van het broedseizoen. Jonge roodkruinprachtwevers kunnen gedurende twee jaar bij de ouders gelaten worden. Let echter wel op eventuele agressie van de pop en man jegens jongen van hetzelfde geslacht.
In de natuur komt deze soort voor in groepen van gemengde soorten wevers. Voor de avicultuur wordt afgeraden. Dominantie van bepaalde soorten bij de voederplaatsen en verschillen in sociale eigenschappen tussen de diverse soorten maken het zeer moeilijk om deze soorten veilig te combineren. Met soorten die niet tot de Ploceidae behoren, zijn de roodkruinprachtwevers prima samen te houden.

Voeding

In de natuur eten de roodkruinprachtwevers hoofdzakelijk insecten. Zo worden onder andere rupsen, kevers, kakkerlakken, termieten (en diens eieren), alsook vlinders en sprinkhanen opgenomen.
In avicultuur diens het dieet van deze soorten dan ook hoofdzakelijk te bestaan uit een ruime verscheidenheid aan insecten. Deze insecten dienen levend aangeboden te worden, eventueel aangevuld met een insectenpaté, of verrijkt met een voedingssupplement als bijvoorbeeld een vitamineé of mineralenpreparaat.
Eivoer dient alleen in de aanloop van het broedseizoen en tijdens die periode verstrekt te worden. Grit, maagkiezel en sepia dienen ten alle tijden aanwezig te zijn zodat de vogels hier naar behoefte gebruik van kunnen maken.

Voortplanting

Tot op heden zijn er van deze soort geen bevestigde verhalen bekent dat er succesvolle nakweek heeft plaatsgevonden in avicultuur.
Het is daarom voor deze soort van uiterst belang te focussen op de sociale structuur en inrichting van de volière. Deze dient zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de natuurlijke omstandigheden van de vogels.

 

De meeste kans op kweeksucces is te behalen in een verwarmde kas, dichtbegroeid en met beplanting aan het dak. De vogels broeden in de natuur in boomtoppen. Hiertoe moet de vogels dus de gelegenheid worden geboden.
Het nest wordt gebouwd van fijne materialen als kokosvezel, strips van langwerpige bladeren, repen bast van lianen en kleine takjes. Hier moet een zeer ruim aanbod van zijn, aangezien de nesten omvangrijk zijn en door meerdere vogels gebouwd worden.
In de omgeving van het te bouwen nest verzamelen meerdere vogels zich in een kleine groep. Doorgaans betreft dit slechts één pop met meerdere mannen. Deze groep bouwt het nest gezamenlijk. Als dit nest afgerond is volgt paarvorming na een korte balts van de mannen. De overige vogels vertrekken van de nestomgeving en laten het gevormde paar alleen met het nest.
Het nest is fijntjes gewoven en heeft een korte tunnel van ongeveer 10 centimeter. Het nest hangt, in de natuur, op een hoogte van 5 tot 25 meter boven de grond, doorgaans boven een kleine open plaats in het bos. De man verwijdert bladeren in de omgeving van het nest en van de tak waaraan het nest hangt.
In dit nest worden twee eieren gelegd, welke door beide ouders bebroed worden. Het nest wordt zelden onbewaakt achtergelaten. De pop heeft een grotere bijdrage in het uitbroeden van de eieren. De precieze broedduur is onbekend, maar verwacht wordt dat deze rond de 15 dagen ligt. Beide geslachten voeren ook de jongen.
Het is onbekend na hoeveel dagen de jongen precies het nest verlaten.

 

De nesten moeten het hele jaar blijven hangen, aangezien de vogels er in slapen buiten het broedseizoen. Er wordt niet gebroed in hetzelfde nest. Het broedseizoen van deze soort duurt, in de natuur, ongeveer 6 maanden per jaar. Houdt er in avicultuur dus rekening mee dat er meerdere rondes gekweekt kan worden met deze soort bij optimale omstandigheden.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.