Roodkopprachtwever
Malimbus rubricollis

Algemeen

English: Red-headed Malimbe
Deutsch: Kletterweber, Rothalsweber
Français: Malimbe à tête rouge, Tisserin-malimbe à tête rouge
Taxanomie: Ploceus rubricollis Swainson, 1838*, Malembo, Cabinda, Angola.

Uiterlijke kenmerken

De groep der prachtwevers lijken op het eerste gezicht tamelijk gelijkend, aangezien ze allemaal overwegend zwart zijn met veelal rode karakteristieke tekening. Deze rode bevedering zorgt echter voor een gemakkelijk onderscheid tussen de soorten.
Mannelijke roodkopprachtwevers zijn bijna geheel zwart. Alleen het voorhoofd, de kruin, achterhals en zijhals zijn rood. De poten en snavel zijn eveneens zwart. De snavel is daarnaast punt, maar dik en krachtig ogend. De ogen zijn bruin van kleur.
De pop is heeft eveneens een overwegend zwarte bevedering. Zij heeft echter alleen een rode achterhals en zijhals. De kruin en het voorhoofd zijn gewoon zwart. Ook de pop heeft zwarte ogen, een zwarte snavel en bruine ogen.
Jonge vogels zijn al bij het uitvliegen op geslacht te onderscheiden. De tekening is identiek aan de volwassen vogels. Echter is het rood nog niet aanwezig. De veren die later rood zijn, zijn bij jonge roodkopprachtwevers nog oranjebruin.
Roodkopprachtwevers zijn forse vogels en meten 18 centimeter.

Zoals bij verspreiding en biotoop verder beschreven wordt, is er sprake van meerdere ondersoorten bij de roodkopprachtwever. De soorten zouden op uiterlijke karakteristieke kenmerken onderscheidden kunnen worden, maar de precieze verschillen zijn niet bekent. Een verschil in groottes tussen de diverse ondersoorten is ook als kenmerk beschreven, maar eveneens zonder specifieke data.
In de bovenstaande beschrijving van uiterlijke kenmerken wordt de nominaatvorm beschreven. Mochten er vogels in avicultuur aanwezig zijn, welke afwijken in uiterlijke kenmerken van bovenstaande beschrijving, mag men ervan uitgaan dat dit ondersoorten zijn van de roodkopprachtwever.

 

 

Monotypisch

De roodkopprachtwever is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

 

Niet erkende of oude ondersoorten:
Er worden bij de deze soort 5, soms 6, ondersoorten beschreven. Het is echter nog niet met zekerheid vastgesteld of het om echte ondersoorten gaat, maar desalniettemin worden ze hieronder vermeld, met hun verspreidingsgebied. Het verspreidingsgebied, zoals deze wordt genoemd bij de ondersoorten, is een indicatie. Er is zeer weinig bekent over de verspreidingsgebieden van de ondersoorten, niet vergetende dat het nog niet eens zeker is of er sprake is van daadwerkelijke ondersoorten. 

  • Malimbus rubricollis bartletti  onbekend
  • Malimbus rubricollis centralis  DRC
  • Malimbus rubricollis nigeriae  Nigeria
  • Malimbus rubricollis praedi  Angola
  • Malimbus rubricollis rubricollis  onbekend
  • Malimbus rubricollis rufovelatus  Fernando Póo (Equatoriaal Guinee)

Verspreidingsgebied en biotoop

De roodkopprachtwever heeft een tamelijk groot verspreidingsgebied. De soort komt voor in; Angola, Benin, Centraal Afrikaanse Republiek, DRC, Equatoriaal Guinee, Gabon, Ghana, Guinee, Guinee–Bissau, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Kongo, Liberia, Mali, Nigeria, Oeganda, Sierra Leone, Soedan, Tanzania en Togo.
Binnen dit verspreidingsgebied, wordt de soort hoofdzakelijk aangetroffen in dichte tropische bossen. Ze bevinden zich dan vaak in de bovenste lagen van de begroeiing, de boomtoppen. Ze zijn dan ook vrij moeilijk te vinden en te observeren. Slechts incidenteel wordt de soort in wat meer open terrein aangetroffen. Dit zijn dan vaak palmplantages of open plekken in de bossen, bijvoorbeeld ten gevolge van houtkap.

Huisvesting

Roodkopprachtwevers hebben net als de andere prachtwevers specifieke eisen als het aankomt op de huisvesting en verzorging. Ze vormen een speciale groep binnen de Ploceidae en de eisen voor huisvesting, verzorging en voeding zijn niet te vergelijken met andere soorten Ploceidae.
Prachtwevers komen uit warme gebieden met een hoge luchtvochtigheid. Ze verdragen lage temperaturen slecht en het is dan ook alleen maar af te raden om deze soort in een buitenvolière te huisvesten, wanneer de buitentemperatuur daalt tot onder de 10 graden Celsius. Broedkooien zijn vanwege de grootte en bewegelijkheid van deze soort niet geschikt als permanente huisvesting. Zelfs voor tijdelijke opvang zou een dergelijke huisvesting moeten worden ontweken.
De vogels zijn het beste op hun plaats in een ruimte met een constante/stabiele temperatuur. Ideaal zou een tropische kas zijn. De vogels hebben veel ruimte nodig en wensen veel begroeiing. Ze foerageren graag in boomtoppen, langs de takken. Geef ze deze mogelijkheid ook in avicultuur, door grote takken op te hangen in het verblijf (deze hoeven niet horizontaal geplaatst te zijn), omringd door dichte begroeiing. De vogels doen in hun bewegingen en lenigheid tijdens het foerageren, denken aan meesjes. Hun sterke staartveren stelt ze in staat om net als spechten en boomklevers langs verticale boomstammen te klimmen, op zoek naar insecten.
Voor buitenvolières, waar de vogels alleen in warme periodes gehouden kunnen worden, is voor begroeiing te denken aan liguster en laurierstruiken. De wanden van het verblijf kan men laten begroeien met klimplanten.
Voor een tropische kas kan men uiteraard kiezen uit een zeer grote selectie tropische planten. Probeer echter in de keuze grootbladige planten te selecteren en planten die dichte bosschages vormen.
Plaats op diverse plaatsen in het verblijf voederplaatsen, zodat alle vogels bij het voer kunnen en hier niet weggehouden kunnen worden. De voederplaatsen kan men het beste hoog in het verblijf plaatsen, aangezien de roodkopprachtwever eigenlijk niet op de grond of in die nabijheid aangetroffen wordt.

Sociale eigenschappen

De roodkopprachtwever is een solitair, dan wel paarsgewijs levende soort. Deze eigenschap dient in acht genomen te worden wanneer men deze soort in avicultuur heeft. Plaats nooit meer dan één koppel per verblijf. Zorg er tevens voor, dat wanneer men meerdere koppels gescheiden huisvest, de diverse koppels elkaar niet kunnen zien of horen. Dit zorgt voor verstoring en komt de eventuele kweek niet ten goede.
Prachtwevers zijn dominant als het op voer aankomt. Koppels verdragen elkaar doorgaans goed, maar het is toch beter om op verschillende plaatsen voer aan te bieden, zodat dominante individuen overige vogels niet bij het voer weghouden.
De soort kan samengehouden worden met andere vogels, maar probeer een combinatie met andere Ploceidae of territoriumvormende vogels te vermijden. Dit leidt onherroepelijk tot problemen.
Uiteraard vormt een combinatie met grondvogels geen enkel probleem. Een combinatie met zaadetende vogels is eveneens mogelijk, maar houdt dan wel een extra oogje in het zeil wanneer de prachtwevers in broedstemming zijn. Ze zijn dan zeer dominant en beschermen hun territorium fel.

Voeding

Prachtwevers zijn uitgesproken insecteneters. Dit dieet van insecten wordt alleen aangevuld met vruchten, maar zaden ontbreken in het dieet van de roodkopprachtwevers.
Allerlei soorten insecten worden gegeten door deze soort, variërend van kevers en diens larven, tot rupsen, vlinders, vliegen en krekels. Het is voor vogels in avicultuur dus goed mogelijk om een zeer gevarieerd menu aan te bieden. Levende insecten kunnen aangevuld worden met insectenpaté of universeelvoer.
Vruchten die aangeboden kunnen worden zijn onder andere banaan, appel en peer. Laat het dieet van deze soort voor 75% uit insecten bestaan en voor 25% uit fruit. Deze verhouding kan men ook aanhouden in het broedseizoen en voor de periode dat er jongen zijn. Probeer in de periode dat er jongen zijn, echter wel om pat% voeders te vermijden.
Eivoer dient alleen bij de aanvang van het broedseizoen verstrekt worden en in de periode dat er jongen zijn. Kleine hoeveelheden kunnen aangeboden worden in de ruiperiode en de aanvang hiervan.

Voortplanting

Tot op heden zijn er van deze soort geen bevestigde verhalen bekent dat er succesvolle nakweek heeft plaatsgevonden in particuliere volières. Het is daarnaast onbekend of de soort überhaupt in Europese avicultuur gehouden is.
Het is daarom voor deze soort van uiterst belang te focussen op de sociale structuur en inrichting van de volière. Deze dient zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de natuurlijke omstandigheden van de vogels.
De verzorger hoort een groot gevoel van verantwoordelijkheid te dragen wanneer hij/zij deze soort wil houden. Het is essentieel om zoveel mogelijk over deze soort te weten te komen, omdat er nog steeds zeer weinig over bekent is. Daarnaast zal de soort in avicultuur nooit talrijk worden, waardoor zeker rondom de voortplanting en eventuele uitwisseling veel zorg vereist is.
Om tot een succesvolle kweek te komen is allereerst een ruim verblijf nodig, ingericht op basis van de natuurlijke habitat kenmerken die deze soort in de natuur verkiest. De meeste kans op kweeksucces is te behalen in een verwarmde kas, dichtbegroeid en met beplanting aan het dak. De vogels broeden in de natuur in boomtoppen. Hiertoe moet de vogels dus de gelegenheid worden geboden.
Het nest wordt gebouwd van fijne materialen als kokosvezel, strips van langwerpige bladeren, repen bast van lianen en kleine takjes. Zowel de man als pop bouwen aan het nest. De buitenkant oogt alsof het alleen gebouwd is met fijne materialen. De nesten zijn tamelijk groot en hebben een lange slurf als ingang. Voor een dergelijk nest is vrij veel materiaal nodig en de vogels dienen dan ook voldoende materiaal ter beschikking te hebben.
Het nest hangt, in de natuur, op grote hoogte. Soms wel meer dan 25 meter boven de grond. Het wordt doorgaans gebouwd boven een kleine open plaats in het bos. De vogels verwijderen bladeren in de omgeving van het nest en van de tak waaraan het nest hangt.
In dit nest worden twee eieren gelegd, welke door beide ouders bebroed worden. De pop biedt echter meer broedzorg dan de man. Het nest wordt zelden onbewaakt achtergelaten. De precieze broedduur is onbekend, maar verwacht wordt dat deze rond de 15 dagen ligt. Beide geslachten voeren ook de jongen. Dit gebeurt hoofdzakelijk met insecten. Hiervoor kunnen allerhande insecten aangeboden worden, waaronder buffalowormen, wasmotlarven en kleinere krekels.
Het is onbekend na hoeveel dagen de jongen het nest verlaten. Wel worden de jongen nog enige tijd begeleid en bijgevoerd door de ouders. De man verjaagd de jongen na verloop van tijd, maar met name jonge mannen moeten tamelijk snel het territorium verlaten zodra ze zelfstandig zijn.
Let dus goed op dat jonge mannen en jongen in het algemeen, op tijd worden weggevangen uit het verblijf van de ouders, om eventuele slachtoffers te voorkomen.

 

De nesten moeten het hele jaar blijven hangen, aangezien de vogels er in slapen buiten het broedseizoen. Er wordt niet gebroed in hetzelfde nest. Het broedseizoen van deze soort duurt, in de natuur, ongeveer 6 maanden per jaar. Houdt er in avicultuur dus rekening mee dat er meerdere rondes gekweekt kan worden met deze soort bij optimale omstandigheden.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.