Roodbuikprachtwever
Malimbus erythrogaster

Algemeen

English: Red-bellied Malimbe
Deutsch: Rotbauchweber
Français: Malimbe à ventre rouge, Tisserin-malimbe à ventre rouge
Taxanomie: Malimbus erythrogaster Reichenow, 1893*, Yaoundé, Cameroon.

Uiterlijke kenmerken

Deze soort is onmiskenbaar, zelfs ondanks dat de meeste prachtwevers (Malimbus–soorten) dezelfde kleuren dragen. De roodbuikprachtwever is de enige Malimbus–soort waarbij de beide geslachten niet overwegend zwart, maar rood van kleur zijn.
Bij de man is de keel, oorstreek en teugel zwart, wat een masker vormt. De vleugels en staart zijn eveneens zwart. De overige delen zijn fel rood van kleur. De poten en snavel zijn zwart, de ogen zeer donkerbruin.
De pop lijkt zeer sterk op de man. Het voornaamste verschil is dat het verenkleed wat valer is en dan met name buik. De regio rondom de anaalstreek is niet meer vaal rood, maar grijzig. Daarnaast is haar keel rood. Het zwarte masker van de pop beperkt zich dus tot de oorstreek en teugel.
Jonge vogels zijn valer van kleur en hun buik is grijsbruin van kleur. Hun snavel is bruin en het zwarte masker ontbreekt. De oorvlek is soms wat bruinig van kleur. Het is bij de roodbuikprachtwever niet mogelijk om de jongen, bij het uitvliegen, al op geslacht te onderscheiden, op basis van uiterlijke kenmerken.
Roodbuikprachtwevers zijn forse wevers en meten 17 centimeter.
Een andere bijzondere eigenschap van de prachtwevers zijn de staartveren. Deze zijn net als bij spechten en boomklevers voorzien van extra stevige pennen zodat de vogels op hun staart kunnen leunen wanneer zij langs verticale takken en boomstammen op zoek zijn naar voedsel.

Monotypisch

De roodbuikprachtwever is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

Verspreidingsgebied en biotoop

De roodbuikprachtwever komt voor in de Centraal Afrikaanse Republiek, DRC, Equatoriaal Guinee, Gabon, Kameroen, Kongo en Nigeria.
De roodbuikprachtwever is binnen dit verspreidingsgebied te vinden in subtropische en tropische bossen. Ze bevinden zich in deze bossen in de bovenste lagen van het bos. De roodbuikprachtwever verlaat de dichte bossen niet.

Huisvesting

De prachtwevers vormen een groep die in de tropische delen van Afrika voorkomen, in dichte vochtige bossen. De temperatuurschommelingen zijn hier minimaal en temperatuur op zich is er vrij hoog. Het is daarom aan te bevelen om deze soorten alleen gedurende de warme zomermaanden toegang te geven tot een ruime buitenvolière. De rest van het jaar is het beter om de soort in verwarmde verblijven te huisvesten. Een tropische kas vormt hierin een perfecte oplossing. Dit geldt vooral voor vogels die nog niet geacclimatiseerd zijn. Het zijn sterke vogels, maar men moet er rekening mee houden dat ze gevoelig blijven voor lage temperaturen en temperatuurschommelingen.
Gezien de dichte begroeiing in het natuurlijke habitat, dienen we de verblijven van de prachtwevers zeer dicht te beplanten. In een tropische kas kan men dit doen met palmbomen, bananenplanten, klimplanten en andere hoge of hoogreikende soorten.
In de buitenvolière kunnen we de gaaspanelen/wanden laten begroeien met klimplanten als Hedera–soorten. Deze kan men tevens lang het dak leiden. In de volière dient men dichte planten te plaatsen met veel blad, zoals ligusters en laurierstruiken. Naast een aantal grote weelderige kale takken, kan men ook wat verticale en diagonaal geplaatste takken plaatsen. Dit bevordert het natuurlijke foerageer gedrag van de vogels en zal de fysieke gesteldheid van de vogels ten goede komen.
Zorg voor diverse voederplaatsen in het verblijf en plaats deze liefst niet te dicht bij de grond, maar op een hoogte van minimaal 1,50 meter.

Sociale eigenschappen

Ondanks dat de meeste prachtwevers in de natuur worden waargenomen in groepen vogels van verschillende soorten, is de soort zelf solitair, dan wel paarsgewijs levend.
In avicultuur moet hier dan ook rekening mee gehouden worden. Plaats nooit meer dan één koppel per verblijf. Zorg er tevens voor, dat wanneer men meerdere koppels gescheiden huisvest, de diverse koppels elkaar niet kunnen zien of horen. Dit zorgt voor verstoring en komt de eventuele kweek niet ten goede.
Prachtwevers zijn dominant als het op voer aankomt. Koppels verdragen elkaar doorgaans goed, maar het is toch beter om op verschillende plaatsen voer aan te bieden, zodat dominante individuen overige vogels niet bij het voer weghouden.
De soort kan samengehouden worden met andere vogels, maar probeer een combinatie met andere Ploceidae of territoriumvormende vogels te vermijden. Dit leidt onherroepelijk tot problemen. Uiteraard vormt een combinatie met grondvogels geen enkel probleem. Een combinatie met zaadetende vogels is eveneens mogelijk, maar houdt dan wel een extra oogje in het zeil wanneer de prachtwevers in broedstemming zijn. Ze zijn dan zeer dominant en beschermen hun territorium fel. Zorg daarnaast voor gescheiden voederplaatsen zodat dominante roodbuikprachtwevers minder dominante soorten niet bij het voer weghouden.
Het is van de roodbuikprachtwever onbekend of de koppels elkaar verdragen buiten het broedseizoen. Houdt de vogels daarom goed in de gaten en haal de koppels zo nodig uit elkaar als er tekenen van onverdraagzaamheid zijn. De jongen dienen wel uitgevangen te worden zodra deze zelfstandig zijn. De ouders beginnen vaak een nieuwe nest aangezien het broedseizoen enkele maanden duurt. In deze periode dulden de ouders de jongen uit een voorgaand nest niet meer in het territorium.

Voeding

Het dieet van de roodbuikprachtwever bestaat voornamelijk uit insecten en vruchten. Vruchten vormen bij deze soort een kleiner aandeel van het dieet. Zaden worden door deze soort, in de natuur, niet opgenomen. Men kan deze soort dus rustig rekenen tot de vruchten– en insectenetende vogels, dit in tegenstelling tot vele andere Ploceidae.
De vogels eten een grote variëteit aan insecten, waaronder krekels, vlinders, rupsen en larven van insecten, maar ook spinnen. Zachtere zoete vruchten als banaan worden door deze vogels ook opgenomen.
In avicultuur kan men de vogels dus een gevarieerd dieet voorschotelen. Probeer een dieet op te stellen dat voor 75% bestaat uit insecten en voor 25% uit fruit. De insecten kunnen uiteraard aangevuld worden met insectenpaté of universeelvoer. Uiteraard moeten levende insecten de boventoon voeren in het voedselaanbod. Banaan, peer en appel zijn vruchten die men prima kan aanbieden voor deze soort.

Voortplanting

Tot op heden zijn er van deze soort geen bevestigde verhalen bekent dat er succesvolle nakweek heeft plaatsgevonden in particuliere volières. Het is daarnaast onbekend of de soort überhaupt in Europese avicultuur gehouden is.
Het is daarom voor deze soort van uiterst belang te focussen op de sociale structuur en inrichting van de volière. Deze dient zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de natuurlijke omstandigheden van de vogels.
De verzorger hoort een groot gevoel van verantwoordelijkheid te dragen wanneer hij/zij deze soort wil houden. Het is essentieel om zoveel mogelijk over deze soort te weten te komen, omdat er nog steeds zeer weinig over bekent is. Daarnaast zal de soort in avicultuur nooit talrijk worden, waardoor zeker rondom de voortplanting en eventuele uitwisseling veel zorg vereist is.

 

Om tot een succesvolle kweek te komen is allereerst een ruim verblijf nodig, ingericht op basis van de natuurlijke habitat kenmerken die deze soort in de natuur verkiest. De meeste kans op kweeksucces is te behalen in een verwarmde kas, dichtbegroeid en met beplanting aan het dak. De vogels broeden in de natuur in boomtoppen. Hiertoe moet de vogels dus de gelegenheid worden geboden.
Het nest wordt gebouwd van fijne materialen als kokosvezel. Er moet een zeer ruim aanbod zijn van deze fijne nestmaterialen, aangezien de nesten omvangrijk zijn.
Men kan in een verwarmde omgeving het gehele jaar door nesten verwachten van deze soort, al houdt de soort zich doorgaans aan een broedseizoen dat ongeveer 6 maanden kan duren. Er dient dus ook het gehele jaar nestmateriaal verstrekt te worden aan de man, zodat hij kan gaan bouwen wanneer hij in broedstemming raakt.
De nesten zijn bolvormig met een verticale buis als entree tot het nest. Het nest hangt, in de natuur, op grote hoogte. Soms wel meer dan 25 meter boven de grond. Het wordt doorgaans gebouwd boven een kleine open plaats in het bos. De vogels verwijderen bladeren in de omgeving van het nest en van de tak waaraan het nest hangt.
De pop legt twee eieren welke na ongeveer twee weken uitkomen. Alleen de pop bebroedt de eieren. De jongen worden hoofdzakelijk gevoerd met insecten en dit gebeurt door beide ouders. Hiervoor kunnen allerhande insecten aangeboden worden, waaronder buffalowormen, wasmotlarven en kleinere krekels. Ook na het uitvliegen helpt de man nog wel met het begeleiden en voeren van de jongen. De pop levert echter de grootste bijdrage in het groot brengen van de jongen. De jongen dienen, zodra ze zelfstandig zijn, snel te worden uitgevangen uit het verblijf van de ouders. De ouders accepteren de aanwezigheid van de jongen namelijk niet zodra ze een nieuw nest willen beginnen. Het broedseizoen van deze soort duurt, in de natuur, ongeveer 6 maanden per jaar. Houdt er in avicultuur dus rekening mee dat er meerdere rondes gekweekt kan worden met deze soort bij optimale omstandigheden. Als er geen nieuw legsel komt, dient de pop ook uitgevangen te worden en gescheiden van de man te worden gehuisvest.
De nesten moeten het hele jaar blijven hangen, aangezien de vogels er in slapen buiten het broedseizoen. Er wordt niet gebroed in hetzelfde nest.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.