Roodrugwever
Plocepasser rufoscapulatus

Algemeen

English: Chestnut-backed Sparrow-Weaver, Chestnut-mantled Sparrow Weaver, Red-backed Sparrow Weaver, Red-mantled Sparrow Weaver, Rufous-backed Sparrow Weaver
Deutsch: Rotrückenweber, Rotrückenmahali
Français: Mahali à dos roux, Moineau-tisserin à dos roux

Taxonomie: Plocepasser rufoscapulatus Büttikofer, 1888*, Kasinga rivier, zuid Angola.

Uiterlijke kenmerken

De roodrugwever is een soort die behoort tot een groep die in het Engels “sparrow–weavers” worden genoemd en waarnaar in de Grzimek encyclopedie gerefereerd wordt als muswevers. Een passende aanduiding, want als men op het uiterlijk let, lijkt deze soort inderdaad te kunnen vallen in de groep der wevers, dan wel mussen. Die gelijkenis zorgde ervoor dat in het verleden niet geheel was of deze geslachten (Histurgops en Plocepasser) onder de wevers of mussen vielen. Inmiddels is duidelijk geworden dat beide geslachten onder de wevers vallen.
Binnen het geslacht Plocepasser vallen vier soorten; de Mahali–wever (Plocepasser mahali), de Donalds wever (P. donaldsoni), Roodrugwever (P. rufoscapulatus) en de Roestwangwever (P. superciliosus).
De roodrugwever is goed te onderscheiden van de andere drie soorten uit dit geslacht, maar ook de geslachten zijn goed te onderscheiden op basis van uiterlijke kenmerken.

 

De roodrugwever heeft een opvallende koptekening welke haast doet denken aan die van een gors. De kruinstreep is vaal wit, de wenkbrauwstreep, teugel, oogstreep en snorstreep zijn zwart. De rest van het verenkleed is overwegend lichtbruin. De borstband, flank en anaalstreek zijn iets donkerder van kleur, maar nog steeds lichter bruin. De vleugels, mantel, stuit en staart zijn roodbruin van kleur. Over de bovenste schouderveren loopt een witte teugel. De uiteindes van de middelste dekveren zijn wit en vormen daardoor een tweede witte teugel op de vleugel. De poten zijn hoornkleurig en de ogen bruin. Dit is een grote soort en meet 18 centimeter. Het is dan ook de grootste soort uit het geslacht Plocepasser.
Geslachtsonderscheid is goed waarneembaar bij deze soort. Zo hebben mannen een lichte, haast witte, snavel en de poppen een zwarte snavel. De kruinstreep is bij mannen vaalwit, maar bij poppen lichtbruin. Mannelijke vogels hebben daarnaast een witte streep boven de zwarte snorstreep.

Monotypisch

De roodrugwever is monotypisch; dwz geen ondersoorten, ondanks dit tamelijk groot verspreidingsgebied.

Verspreidingsgebied en biotoop

De roodrugwever heeft een redelijk groot verspreidingsgebied maar staat niet bekent als algemeen voorkomend. Het is een schaarse vogel, maar de totale aantallen liggen niet zo laag dat deze soort een beschermde status nodig heeft. Daarnaast zijn er geen bedreigingen bekent die de aantalen doen teruglopen, sterker nog, de soort is gewoon stabiel, maar schaars.
De roodrugwever komt voor in Angola, DRC, Malawi, Tanzania en Zambia.

 

De soort kan men aantreffen in drogere gebieden en graslanden, hoofdzakelijk met begroeiing van Acacia's. Ze verkiezen de grensgebieden van dicht begroeide Acaciabossen en graslanden. De soort foerageert vaak op de grond en voornamelijk gebieden die bezaaid liggen met puin of grove keien.

Huisvesting

Deze soort vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières, mede vanwege zijn formaat, sociale eigenschappen en gedrag.
De volière kan ingericht worden met grote takken. In de natuur komen deze vogels voor in zeer droge gebieden en hun menu bestaat uit veel plantaardig voedsel. Het heeft daarom dus weinig zin om de volière te beplanten. Wel kan men een grasmat neerleggen voor de vogels. Hier kunnen ze vaak niet tegenop eten en geeft toch wat kleur in de volière. Houdt er bij het plaatsen van een grasmat wel rekening mee dat de vogels graag een stofbad nemen en zich veel op de grond begeven. Laat de oppervlakte van de grasmat daarom niet meer 40% van het grondoppervlak van het verblijf beslaan.
In de natuur bewonen deze vogels droge gebieden met veel rotsen. Men kan de randen van het verblijf daarom voorzien van grote keien met wat kleine kiezels. In de natuur zoeken de vogels juist op deze plaatsen hun voedsel. Er zal niets mooiers zijn voor deze vogels dan een handje krekels dat zich tussen deze stenen verstopt.
Men kan wat afhangende takken aan het dak van het verblijf bevestigen, om de vogels in hun nestbouw tegemoet te komen. In de natuur bouwt de roodrugwever zijn nesten aan de uiteinden van takken van doorndragende bomen, maar ook wel in de kern van doorndragende struiken. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

In tegenstelling tot de groepsstructuur van andere Plocepasser–soorten, is de roodrugwever een solitair, dan wel paarsgewijs levende soort. De enige kleine groepjes die men tegen kan komen van deze soort, is een ouderkoppel met de jongen. Buiten het broedseizoen leven de vogels solitair en slechts zelden paarsgewijs.
Het is onbekend of er sprake is van agressie tussen man en pop, aan het einde van het broedseizoen. Houdt er dus rekening mee dat het kan zijn dat de vogels gescheiden gehuisvest dienen te worden buiten het broedseizoen.
Roodrugwever koppels hebben een groot territorium, soms enkele hectares, wat ze vel verdedigen. Ze komen voor in droge gebieden waar voedsel schaars is. Ze hebben daarom een groot territorium nodig om voldoende voedsel te kunnen vinden.
Het is onbekend hoe de vogels in avicultuur omgaan met kleinere vogels. In de natuur levert dit niet veel problemen op en kleinere vogels worden vaak wel geduld door roodrugwevers, al moeten de kleinere vogels wel voor ze aan de kant gaan wanneer dit van ze verwacht wordt. Wil men deze soort toch combineren met andere soorten vogels, zorg er dan wel voor dat er meerdere voederplaatsen beschikbaar zijn.
Het is daarom aan te raden om de vogels een aparte volière te geven. Indien hier niet voor gekozen wordt, voer de vogels dan wel op verschillende plaatsen, zodat de overige volièrevogels ook aan voer kunnen komen.

Voeding

Deze bewoners van droge gebieden hebben naast zaden ook een grote voorkeur van planten in hun dieet. Verse maïs, bloemen en bladeren van planten en bomen. Roodrugwevers komen in enorm droge gebieden voor en schijnen een duidelijke voorkeur te hebben voor vetplanten en planten met een hoog vocht gehalte. Verder bestaat het menu hoofdzakelijk uit zaden, maar ook insecten worden geregeld opgenomen. Met name krekels, rupsen en larven van insecten zijn zeer geliefd. Ze zoeken deze op de grond tussen planten en onder steentjes. Probeer dit voor vogels in avicultuur ook zo aan te bieden.
De soort zoekt zijn eten hoofdzakelijk op de grond. Probeer het af en toe ook zo aan te reiken. Het mag vanzelfsprekend zijn dat deze grote wevers behoefte hebben aan grotere zaden in hun dieet. Men kan de vogels rijstkorrels (Paddi), zonnebloempitten, witte en rode dari geven. Een basis van een grof tropenzaad volstaat, desnoods aangevuld met een grover mengsel als bijvoorbeeld tortelduivenvoer. Desalniettemin kan men de vogels absoluut trakteren door ze gierst en graszaden voor te schoten, liefst nog in de halm.
Om aan de groente– en fruitbehoefte van deze soort te voldoen, geven we deze vogels een dagelijks aanbod van sla en diverse soorten fruit. Hierbij kan men denken aan peer, perzik en appel.
Naast zaden en planten nemen de vogels ook insecten op, met name in het broedseizoen. In de natuur eet deze soort onder andere mieren, termieten, kevers (en diens larven), maar ook krekels. Vrij grote insecten dus. Er zijn dus weinig soorten voederdieren, uitgezonderd moriowormen, die we deze vogels niet kunnen voorschotelen, wat afwisseling erg makkelijk maakt. Uiteraard moet er in het kweekseizoen een hoog aanbod van kleinere insecten verstrekt worden. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.

Voortplanting

Tot op heden zijn er van deze soort geen bevestigde verhalen bekent dat er succesvolle nakweek heeft plaatsgevonden in particuliere volières. Dit komt mede doordat de soort nauwelijks tot niet geïmporteerd is in het verleden.
Het is daarom voor deze soort van uiterst belang te focussen op de inrichting van de volière en uitzoeken van de sociale eigenschappen tussen de geslachten buiten het broedseizoen.

 

Om tot een succesvolle kweek te komen is daarom allereerst een ruime volière nodig, ingericht met grove takken en afhangende doorndragende takken aan het dak. In een dergelijke volière moet men slechts één koppel huisvesten. Deze soort broedt namelijk in de natuur paarsgewijs.

 

In de natuur vormt de regenval een stimulans voor de vogels om tot broeden te komen. Als nestmateriaal geeft men de vogels lange dunne grasstengels. In de natuur gebruikt deze soort hoofdzakelijk gedroogd gras, in plaats van vers groen gras. Probeer dit ook voor vogels in avicultuur aan te bieden. Het is onbekend of deze Plocepasser–soort ook een slaapnest bouwt. Bied daarom, voor de zekerheid, ook buiten het broedseizoen een geringe hoeveelheid nestmateriaal aan.
Er worden vaak enkele proefnesten gebouwd waaruit het vrouwtje er uiteindelijk één kiest om haar eieren in te leggen. De nesten worden met veel zorg gebouwd, alleen stralen ze dat niet altijd uit. Vaak oogt het nest als een grove kluit gras die de boom in is geslingerd. De vogels bouwen hun nest in vijf tot dertig dagen, maar het wordt gedurende het gehele jaar onderhouden.

 

De pop legt één tot drie eieren welke in 14 dagen worden uitgebroed. De jongen vliegen na ongeveer 22 dagen uit en zijn dan nog ongeveer een maand afhankelijk van de ouders voor ondersteuning bij het opgroeien.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.