Marmerwever
Pseudonigrita arnaudi
Algemeen
English: Grey-headed Social-Weaver
Deutsch: Marmorweber, Marmor-Schwärzling, Marmorspätzling
Français: Républicain d'Arnaud, Moineau social à tête grise, Tisserin d'Arnaud
Taxonomie: Nigrita arnaudi Bonaparte, 1850*, White Nile, Soedan.
Uiterlijke kenmerken
De marmerwever en de zwartkapwever (Pseudonigrita cabanisi) zijn de enige twee vertegenwoordigers van het geslacht Pseudonigrita.
In tegenstelling van wat dit doet vermoeden, lijken beide soorten niet op elkaar in hun uiterlijke kenmerken.
De enige overeenkomst, voor wat betreft de uiterlijke kenmerken, is dat er geen uiterlijk verschil waarneembaar is bij de man en pop. De enige manier voor een duidelijk geslachtsonderscheid is door de vogels met behulp van DNA te laten sexen.
De uiterlijke kenmerken van de marmerwever zijn niet te verwarren met andere soorten. Determinatie van deze soort zal dan ook geen probleem vormen.
Volwassen vogels hebben een egaal donkerder bruin verenkleed. De buitenste hand– en armpennen hebben een zeer donkerbruine zoom, waardoor de vleugels, in opgevouwen toestand, donker omlijnd lijken te zijn. De staartpennen hebben aan de buitenkant ook donkerbruine zomen. De middelste staartpennen zijn bruin of grijs en de uiteinden van alle staartpennen is wit, wat een witte band vormt aan het uiteinde van de staart. De Engelse naam van deze soort geeft nog een belangrijk uiterlijk kenmerk aan, namelijk zijn zilvergrijze kap op de kop. De ogen zijn omlijnd met een witte oogring. De snavel is zeer donkergrijs en de poten zijn hoornkeurig.
Jonge vogels zijn duidelijk herkenbaar. Ze hebben een bruine snavel, soms zelfs naar het gel neigende. Het verenkleed is verder matter van kleur en de zilvergrijze kap is bij jonge vogels nog licht bruin tot vaal grijsbruin. De mantel en stuit is bij jongen van beide ondersoorten eerst nog bruin, maar kleurt bij jongen van de nominaatvorm als snel vaal blauwgrijs door. De rest van de tekening is hetzelfde als bij de volwassen vogels, maar valer van kleur. Ook hebben de jongen al een witte oogring.
De marmerwever is een kleine soort en meet ongeveer 11 centimeter.
Ondersoorten
De marmerwever heeft twee ondersoorten welke op basis van uiterlijke kenmerken prima onderscheiden kunnen worden.
Pseudonigrita arnaudi arnaudi ( Bonaparte, 1850*)
De nominaatvorm Pseudonigrita arnaudi arnaudi, heeft een bruine mantel en stuit. Deze zijn dezelfde kleur bruin als de rest van zijn verenkleed. De middelste staartpennen zijn lichter bruin, maar niet grijs. De zilvergrijze kap is daarnaast afgerond aan het begin van de achterhals.
Leefgebied: west en zuid Soedan, extreem zuid Ethiopië, oost Oeganda, west en centraal Kenia, zuid tot noordwest Tanzania.
Pseudonigrita arnaudi dorsalis ( Reichenow, 1887*)
De ondersoort Pseudonigrita arnaudi dorsalis heeft een blauwgrijze mantel, stuit en middelste staartpennen. Zijn kap is meer puntig en stopt eveneens aan het begin van de achterhals.
Leefgebied: noord, centraal en oost Tanzania.
Verspreidingsgebied en biotoop
Het verspreidingsgebied van de marmerwever beperkt zich tot oostelijk Afrika en komt dan ook voor in Ethiopië, Kenia, Oeganda, Soedan en Tanzania.
Binnen het verspreidingsgebied verkiest de marmerwever droge open gebieden, waaronder ook savannes. Daarnaast is de soort te vinden in graslanden met spaarzame begroeiing van bomen als Acacia's.
Huisvesting
De marmerwever is beter geschikt voor een volière die geheel is toegespitst op het houden van deze soort. De marmerwever is dan ook ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is mede te doen vanwege zijn sociale eigenschappen. Deze soort is koloniaal en zal niet tot voortplanting komen wanneer hij in te kleine aantalen gehouden wordt. Een eigenschap die ook bekent is van bijvoorbeeld de zwartmasker roodbekwever (Quelea quelea).
In tegenstelling tot de republikeinwever, bouwt deze soort geen groot gezamenlijk nest. Wel bouwt de gehele kolonie nesten in dezelfde boom, maar deze vormen geen geheel. Ieder paar heeft een eigen nest. Desondanks is er nog steeds veel ruimte nodig om de vogels een dergelijke broedplaats te kunnen bieden. De nesten hangen meestal op hoogte, in de natuur rond de vijf meter van de grond. Hoe hoger het verblijf, hoe beter.
Men hoeft weinig moeite te steken in het beplanten van de volière. De marmerwever is tamelijk vernielzuchtig voor wat betreft de eventuele beplanting, maar daarnaast is de soort ook afkomstig uit droge open gebieden, zoals de Rift Valley in Kenia. Een simpele grasmat en misschien wat kleine stevige struiken, is meer dan voldoende beplanting voor deze soort. De volière dient verder ingericht te worden met enkele dikke sterke takken die de vele nesten kunnen dragen. De uiteindes van deze takken moeten wel dun zijn, omdat de nesten aan de dunnere takken bevestigd worden. Zorg ervoor dat deze dunnen takken afhangend geplaatst zijn. Verder kunnen er wat dunnere takken geplaatst worden waar de vogels op kunnen rusten. De bodembedekking van het verblijf dient voornamelijk te bestaan uit zand. De vogels fourageren veel op de grond en hebben hier de ruimte voor nodig. Er kan, zoals eerder genoemd, voor de aankleding wel een grasmat geplaatst worden, maar deze hoeft niet meer dan de helft van het grondoppervlak te bedekken.
Leg de grasmat in ieder geval niet onder de nestboom, aangezien de uitwerpselen van de vogels voornamelijk onder en rondom de nesten terechtkomen.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kan de marmerwever prima in de buitenvoli–re verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Lichte vorst wordt verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
Let op!
Plaats nieuw gekochte vogels eerst in een ruime quarantaine vlucht. Net als republikeinwevers en zwartkapwevers, zijn marmerwevers namelijk dragers van vele soorten mijten, teken en wormen. Behandel de vogels hier dus eerst (preventief) voor, alvorens de soort in de permanente volière geplaatst wordt, of bij andere vogels.
Sociale eigenschappen
De Engelse naam van deze soort (Social Weaver) geeft al een belangrijke eigenschap van de vogels weer. De vogels zijn koloniaal en tolerant. De mannen kunnen in het broedseizoen elkaar wel wat achterna zitten, maar van agressie is dan zeker geen sprake.
In de natuur bestaan kolonies van deze soort uit tientallen paren. Per boom doorgaans niet meer dan 50 paar, maar ook niet minder dan 10 paren. Verschillende kolonies zitten soms in aangrenzende bomen. Er is geen agressie tussen de verschillende kolonies.
De jongen blijven doorgaans bij de kolonie waarin ze geboren zijn. Uitwisseling van vogels, tussen verschillende kolonies, vind wel plaats, maar de jongen leggen er geen grote afstanden voor af, mede omdat de vogels nagenoeg niet nomadisch zijn.
Dit betekent wel dat men de eventuele jongen, ongeacht het geslacht, bij de kweekgroep kan houden. Er moet door de kweker wel rekening gehouden worden met de verwantschappen, om inteelt te voorkomen. Er zit zelfs een voordeel aan, om de jongen bij de kolonie te houden. Uit de natuur is het bekend dat broedparen vaak hulp krijgen van volwassen en juveniele soortgenoten, bij het grootbrengen van de jongen. Er is niets bekent over de verwantschappen van deze helpers met de broedparen, maar verwacht wordt dat deze helpers zelf nazaten zijn van de betreffende broedparen.
Om deze soort in avicultuur tegemoet te komen, moet er dus getracht worden om zoveel mogelijk vogels samen te houden, waarbij er toch gedacht moet worden aan minimaal 10 tot 15 stellen. In tegenstelling tot de zwartkapwever, komt deze wever niet tot voortplanting wanneer deze paarsgewijs, of in te kleine groepen, gehouden wordt. Als er een kolonie gevormd is, kan men alleen nog vogels van deze soort toevoegen buiten het broedseizoen. Een kolonie accepteert niet altijd nieuwelingen in het broedseizoen.
Gelet op hun vriendelijke aard, is het prima mogelijk om deze vogels met andere wevers en tropen te combineren. Van deze soort zal men niet snel problemen krijgen met andere vogels. Problemen die zich wel kunnen voordoen wanneer men de soort combineert met andere soorten, is een concurrentie om nestmateriaal. De marmerwevers zijn grootverbruikers van nestmateriaal en zullen er niet voor terugdeinzen om dit te verzamelen uit nesten van andere vogels. Dit kan uiteraard net zo goed vice versa.
Het is dus, ondanks de sociale aard van dit soort, niet aan te raden om de vogels samen te houden met wevers uit de geslachten Quelea, Pseudonigrita, Philetairus, Ploceus en Passer.
Voeding
In de natuur bestaat het dieet van volwassen marmerwevers voornamelijk uit graszaden en insecten. De insecten die opgenomen worden zijn voornamelijk kleine sprinkhanen, rupsen en larven van andere insecten. De sprinkhanen die de vogels vangen zijn niet veel groter dan een centimeter.
De insecten worden met name gevangen in het broedseizoen en de aanvang hiertoe. De jongen worden grootgebracht, puur op insecten. De volwassen vogels zijn nagenoeg volledig zaadeters. Het dieet voor volwassen vogels, in avicultuur, moet buiten het broedseizoen dus voor ongeveer 95% procent bestaan uit (gras–)zaden. De overige 5% bestaat uit insecten of insectenpaté. In het broedseizoen dient men het aanbod aan insecten te verhogen, waarbij zaden nog slechts 80% van het dieet uitmaken en insecten (levend) de overige 20%.
Insecten die men aan kan bieden zijn buffalowormen, meelwormen en kleine krekels. Met name buffalowormen dienen in de eerste vijf dagen levensdagen van de jongen voldoende ter beschikking te staan. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. De vogels nemen dit goed op, zelfs wildvangvogels. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.
Voortplanting
Voor zover bekend, zijn er geen succesvolle kweekresultaten behaald met deze soort in Nederland. In Duitsland en Frankrijk wordt reeds met deze soort, bij particuliere vogelhouders, succesvol gekweekt, maar ook in landen als Zuid-Afrika blijkt de soort in de avicultuur productief te zijn. In Europa zijn er twee dierentuinen die succesvol met deze soort kweken. In alle gevallen gaat het om koloniebroed met een minimaal aantal van 12 paren.
Het grootste probleem dat de houder van deze soort tegen zal komen, is het opzetten van de kweekgroep. Deze soort is zeer schaars in avicultuur, wat het opzetten van een kolonie bemoeilijkt. Daarnaast zijn de geslachten niet op uiterlijke kenmerken te onderscheiden.
Als de omstandigheden echter optimaal zijn, dan blijkt deze soort niet zeer moeilijk te kweken.
In de natuur worden de vogels gestimuleerd tot voortplanting door de regenbuien, welke het regenseizoen aankondigen. Aan regen is in de meeste West–Europese geen gebrek, maar in droge zomers (wanneer de marmerwevers bij ons tot broeden moeten komen), kan men de vogels stimuleren door het verblijf dagelijks te besproeien. Als men in combinatie daarmee, het verblijf ook nog eens gaat voorzien van verse graszoden, dan zorgt men voor extra stimulans die de vogels zeker ten goede komt.
De vogels bouwen een rommelig nest van zeer dunne takjes en gedroogde grasstengels. Ook gedroogde wortels van grassen worden in de nesten verwerkt. Een onderzoek uit 1978, uitgevoerd door Nicholas Collias, beschreef de samenstelling van een dergelijk nest. Zo zaten er 1600 grasstengels en aren in een enkel nest verwerkt, maar ook ongeveer 160 wortels van grassen. De aren van de grassen dienden als aankleding van het nest, aan de binnenkant.
Het nest wordt gebouwd, hangend aan het midden of uiteinde van dunnere takken, vrij van de nesten van koloniegenoten. Het nest heeft altijd twee in– en uitgangen met een doorsnede van anderhalve centimeter.
Als nestmateriaal dienen fijne materialen aangeboden te worden. Kokosvezel, hooi, grashalmen en hele dunne takjes volstaan hiervoor. Zowel de man als pop bouwt mee aan het nest, maar de man bouwt het overgrote deel. Naast het broedpaar, bouwen ook jonge vogels en helpers mee aan de nesten. Uiteraard is de bijdrage van jonge vogels, door onervarenheid, verwaarloosbaar. Wel is het belangrijk, als leermoment, dat jonge vogels in avicultuur ten minste één broedseizoen bij de ouders en diens kolonie gelaten worden, zodat ze ervaring op kunnen doen in de bouw van nesten.
De vogels leggen doorgaans twee eieren, maar nesten van drie eieren zijn niet ongewoon. Voordat de eieren gelegd worden, wordt één van de twee uitgangen afgesloten. Het broedpaar maakt deze uitgang pas weer open vlak voordat de jongen uitvliegen. Het nest wordt ten alle tijden schoon gehouden. De ouders verwijderen de uitwerpselen van de jongen.
De eieren worden uitgebroed in ongeveer 14 dagen, door beide ouders. De jongen worden groot gebracht door beide ouders, met een bijdrage van helpers en eventueel jongen uit voorgaande nesten. De jongen worden ongeveer 10 keer per uur gevoerd. Afhankelijk van het aantal jongen en diens leeftijden, kunnen voederbeurten oplopen van 15 tot wel 30 keer per uur. Een hoeveelheid die zeer hoog is voor zaadetende zangvogels.
Ze vliegen na ongeveer 20 dagen uit. Pas tegen het uitvliegen worden de jongen gevoerd met graszaden, in plaats van alleen insecten.
In een enkel broedseizoen kunnen marmerwevers, wanneer de omstandigheden optimaal zijn, meerdere nesten groot brengen. De jongen uit voorgaande nesten blijven in de kolonie en verlaten deze pas op een leeftijd van één of twee jaar. Ze stappen dan vaak over naar een naastgelegen kolonie.
De richtlijn voor de ringmaat, zoals de WvP die voorschrijft voor deze soort, is maat 2.9
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.