Donaldson's wever
Plocepasser donaldsoni
Algemeen
English: Donaldson-Smith's Sparrow-Weaver, Donaldson's Sparrow-weaver
Deutsch: Dornbuschweber, Dornbuschmahali
Français: Mahali de Donaldson, Moineau-tisserin de Donaldson
Taxonomie: Plocepasser donaldsoni Sharpe, 1895*, ‘Oost Afrika' = Lasamis, Kenia.
Uiterlijke kenmerken
De Donaldson's wever is een soort die behoort tot een groep die in het Engels “sparrow–weavers” worden genoemd en waarnaar in de Grzimek encyclopedie gerefereerd wordt als muswevers. Een passende aanduiding, want als men op het uiterlijk let, lijkt deze soort inderdaad te kunnen vallen in de groep der wevers, dan wel mussen. Die gelijkenis zorgde ervoor dat in het verleden niet geheel was of deze geslachten (Histurgops en Plocepasser) onder de wevers of mussen vielen. Inmiddels is duidelijk geworden dat beide geslachten onder de wevers vallen.
Binnen het geslacht Plocepasser vallen vier soorten; de Mahali–wever (Plocepasser mahali), Roestwangwever (P. superciliosus), Roodrugwever (P. rufoscapulatus) en de Donalds wever (P. donaldsoni).
De Donaldson's wever is zeer makkelijk te onderscheiden van de andere twee soorten uit dit geslacht, maar lijkt, gek genoeg, sterk op een lid uit een ander geslacht, de Roodstaartwever(Histurgops ruficaudus). De Donalds wever onderscheid zich van de roodstaartwever op basis van zijn egaal witte stuit.
Het verenkleed van de Donalds wever bestaat uit bruine en grijze tinten. De vleugels zijn zwart met een spierwitte zoom. De stuit is wit, maar de staart is grijsbruin van kleur. De wang, keel, borst, midden– en zijborst, maar ook de buik en flank hebben een vuilwitte kleur. De borst, middenborst zijborst en flank zijn geschubd. De veren op deze plaatsen zijn vaal grijsbruin en vormen op de lichtere basis een geschubde tekening.
De Donaldson's wevers hebben net als de andere twee soorten uit het geslacht Plocepasser een zwarte baardstreep. Deze begint smal in de uithoek van de ondersnavel en loopt iets breder uit langs de keel. Hierdoor ontstaat op de wang een vuilwit gekleurde wangvlek. De teugel is eveneens zeer donker gekleurd, haast zwart.
De rest van de kop, nek en mantel zijn grijsbruin met een vale geschubde tekening. De kop heeft een fijne maar opvallen schubtekening, waarbij de grijze veren een lichte zoom hebben aan de rand. De mantel is wat valer geschubd dan de kop, maar de schubtekening is ook wat groter.
De snavel is zeer donker grijs maar oogt daardoor bijna zwart. De poten zijn hoornkleurig en de ogen bruin.
Dit is een forse soort die maarliefst 17 centimeter meet. Deze lengte zegt niet alles aangezien niet alleen de grootte tussen de geslachten verschilt, ook de dominantie van de vogels heeft invloed op de grootte van de vogel. De mannen bij de Mahali–wevers zijn over het algemeen groter dan de poppen. Dominante koppels zijn doorgaans weer groter dan de doorsnee vogels en groepsgenoten. Ondanks dat de grootte dus weinig over het geslacht zegt bij deze soort, is er wel uiterlijk geslachtsverschil waarneembaar. De pop heeft een hoornkleurige snavel, terwijl de man een gitzwarte snavel heeft. Dit is alleen goed waarneembaar buiten het broedseizoen.
De zang van deze soort in niet onaardig en de klanken worden soms vergeleken met die van glansspreeuwen.
Monotypisch
De Donaldson's wever is monotypisch; dwz geen ondersoorten.
Verspreidingsgebied en biotoop
De Donaldson's wever is een algemene soort en wordt vaak in veldgidsen aangeduid als plaatselijk algemeen. De soort komt in grote groepen voor en is niet nomadisch, wat wil zeggen dat de soort langere tijd in een vast gebied verblijft. Vaak is dit ook de nestomgeving. De aantallen van de soort zijn echter zo groot, in combinatie met de verspreiding, dat de status als algemeen voorkomend wordt afgegeven.
De soort komt voor in het zuiden van Ethiopië, het noorden van Kenia en het zuiden van Somalië.
De soort kan men aantreffen in drogere gebieden en graslanden, hoofdzakelijk met begroeiing van Acacia's. Ze verkiezen de grensgebieden van dicht begroeide Acaciabossen en graslanden, maar ook de uiterst droge gebieden waar vegetatie zeer spaarzaam is. Ze worden in extreem droge gebieden ook wel aangetroffen in de nabijheid van dorpen en steden, waar ze als lokale mussen de straten afstruinen op zoek naar voedsel. Ze worden ook wel aangetrokken door landbouwgronden, maar slechts voor het foerageren.
Huisvesting
Deze soort vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières, mede vanwege zijn formaat, sociale eigenschappen en gedrag.
De volière kan ingericht worden met grote takken. In de natuur komen deze vogels voor in zeer droge gebieden en hun menu bestaat uit veel plantaardig voedsel. Het heeft daarom dus weinig zin om de volière te beplanten. Wel kan men een grasmat neerleggen voor de vogels. Hier kunnen ze vaak niet tegenop eten en geeft toch wat kleur in de volière. Houdt er bij het plaatsen van een grasmat wel rekening mee dat de vogels graag een stofbad nemen en zich veel op de grond begeven. Laat de oppervlakte van de grasmat daarom niet meer 40% van het grondoppervlak van het verblijf beslaan. Leg geen gras neer onder de nesten. Er valt hier veel ontlasting neer en een zandbodem is dan makelijker te reinigen dan een grasmat.
In de natuur bouwt de Donalds wever zijn nesten aan de uiteinden van takken van doorndragende bomen. Dit kan men in de volière simuleren door afhangende takken, bijvoorbeeld meidoorntakken, aan het dak van de volière te bevestigen. Dit mogen best volle of dichte bundels vormen.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
Sociale eigenschappen
Als men soorten uit het geslacht Plocepasser in de natuur observeert, dan ogen deze soorten zeer sociaal. Hier gaat echter een heel sociaal systeem achter schuil, zo geldt ook voor de Donalds wever.
De vogels komen voor in grote groepen, veelal familiegroepen, waarin slechts één dominant koppel aanwezig is. Dit koppel is ook het enige paar binnen de groep dat zich voortplant. De rest van de groep helpt dit koppel met het grootbrengen van de jongen. Het dominante koppel blijft in deze positie tot deze overlijden. Daarna zullen de groepsleden onderling uitmaken wie de positie gaan overnemen.
De sociale structuur zorgt ervoor dat er binnen de groep weinig onvrede is. Dit verandert echter als een vogel zich dominanter profileert dan hij daadwerkelijk in rang is. De groep zal hem dan op zijn plek wijzen, wat allerminst zachtzinnig gaat.
Het verhaal wordt echter nog agressiever als het vreemde vogels betreft, van dezelfde soort. Voor de avicultuur is het dan ook enorm belangrijk, geen vreemde vogels toe te voegen aan een bestaande (kweek–)groep. Wil men een nieuwe groep opzetten, laat deze dan bestaan uit jonge vogels en plaats deze in één keer in het nieuwe verblijf.
De Donalds wever kolonies hebben een groot territorium, soms enkele hectares, wat ze vel verdedigen. Ze komen voor in droge gebieden waar voedsel schaars is. Ze hebben daarom een groot territorium nodig om voldoende voedsel te kunnen vinden.
Het is onbekend hoe de vogels in avicultuur omgaan met kleinere vogels. In de natuur levert dit niet veel problemen op en kleinere vogels worden vaak wel geduld door Donalds wevers, al moeten de kleinere vogels wel voor ze aan de kant gaan wanneer dit van ze verwacht wordt. Wil men deze soort toch combineren met andere soorten vogels, zorg er dan wel voor dat er meerdere voederplaatsen beschikbaar zijn.
Het is daarom aan te raden om de vogels een aparte volière te geven. Deze moet redelijk ruim zijn zodat de vogels een eigen plek kunnen vinden en de sociale structuur zich langzaamaan kan vormen.
Voeding
Deze bewoners van droge gebieden hebben naast zaden ook een grote voorkeur van planten in hun dieet. Verse maïs, bloemen en bladeren van planten en bomen. Donalds wevers komen in enorm droge gebieden voor en schijnen een duidelijke voorkeur te hebben voor vetplanten en planten met een hoog vocht gehalte. Verder bestaat het menu hoofdzakelijk uit zaden, maar ook insecten worden geregeld opgenomen.
Het mag vanzelfsprekend zijn dat deze grote wevers behoefte hebben aan grotere zaden in hun dieet. Men kan de vogels rijstkorrels (Paddi), zonnebloempitten, witte en rode dari geven. Een basis van een grof tropenzaad volstaat, desnoods aangevuld met een grover mengsel als bijvoorbeeld tortelduivenvoer. Desalniettemin kan men de vogels absoluut trakteren door ze gierst en graszaden voor te schoten, liefst nog in de halm.
Om aan de groente– en fruitbehoefte van deze soort te voldoen, geven we deze vogels een dagelijks aanbod van sla en diverse soorten fruit. Hierbij kan men denken aan peer, perzik en appel.
Naast zaden en planten nemen de vogels ook insecten op, met name in het broedseizoen. In de natuur eet deze soort onder andere mieren, termieten, kevers (en diens larven), maar ook krekels. Vrij grote insecten dus. Er zijn dus weinig soorten voederdieren, uitgezonderd moriowormen, die we deze vogels niet kunnen voorschotelen, wat afwisseling erg makkelijk maakt. Uiteraard moet er in het kweekseizoen een hoog aanbod van kleinere insecten verstrekt worden. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.
Voortplanting
Tot op heden zijn er van deze soort geen bevestigde verhalen bekent dat er succesvolle nakweek heeft plaatsgevonden in particuliere volières. Dit komt mede doordat de soort nauwelijks tot niet geïmporteerd is in het verleden.
Het is daarom voor deze soort van uiterst belang te focussen op de sociale structuur en inrichting van de volière. Deze dient zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de natuurlijke omstandigheden van de vogels.
Om tot een succesvolle kweek te komen is daarom allereerst een ruime volière nodig, ingericht met grove takken en afhangende doorndragende takken aan het dak. In een ruime volière moet men een redelijk grote groep huisvesten, zodat zich binnen deze groep zelfstandig een sociale structuur kan vormen.
In de natuur vormt de regenval een stimulans voor de vogels om tot broeden te komen.
Als nestmateriaal geeft men de vogels lange dunne grasstengels. In de natuur gebruikt deze soort hoofdzakelijk gedroogd gras, in plaats van vers groen gras. Probeer dit ook voor vogels in avicultuur aan te bieden.
Dit mag echter niet alleen in het broedseizoen gedaan worden, aangezien alle vogels een eigen slaapnest bouwen. Alleen het dominante koppel bouwt het nest waarin de eventuele eieren gelegd gaan worden. Hiervoor worden vaak enkele proefnesten gebouwd waaruit het vrouwtje er uiteindelijk één kiest om haar eieren in te leggen.
De nesten worden met veel zorg gebouwd, alleen stralen ze dat niet altijd uit. Vaak oogt het nest als een grove kluit gras die de boom in is geslingerd. De vogels bouwen hun nest in vijf tot dertig dagen, maar het wordt gedurende het gehele jaar onderhouden.
De pop legt één tot drie eieren welke in 14 dagen worden uitgebroed. Dit gebeurt door het dominante vrouwtje. Ze gaat direct na het leggen van het eerste ei broeden. Dit zorgt voor een ongelijk uitkomen van de jongen. Zodra er jongen zijn komt de functie van de groepsgenoten in beeld. Zij helpen het dominante koppel met het voedsel zoeken en voeren van de jongen. Hierdoor vormt het ongelijk uitkomen van de jongen dus geen probleem. Hoe meer groepsgenoten, hoe succesvoller het dominante koppel is in het grootbrengen van de jongen. In een succesvolle groep worden vaak meerdere nesten per jaar groot gebracht.
De jongen vliegen na ongeveer 22 dagen uit en zijn dan nog ongeveer een maand afhankelijk van de groepsleden voor ondersteuning bij het opgroeien.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.