Schubkopwever
Sporopipes frontalis
Algemeen
English: Speckle-fronted Weaver
Deutsch: Schuppenkopfweber, Schuppen-Köpfchen
Français: Sporopipe quadrillé, Moineau à tête pointillée, Moineau quadrillé, Sénégali à front poin, Tisserin à front pointillé, Tisserin à tête pointillée
Taxanomie: Loxia frontalis Daudin, 1800*, Senegal.
Uiterlijke kenmerken
Beide geslachten van de schubkopwever hebben, net als bij de baardmanwever, een gelijk uitziend verenkleed. De geslachten zijn alleen te onderscheiden op basis van zang en gedrag, maar alleen een sexbepaling op basis van DNA zal absolute zekerheid bieden. Beide geslachten meten 13 centimeter. De schubkopwever kent geen ruikleed.
Binnen het natuurlijk verspreidingsgebied zijn er geen gelijkende soorten. De baardmanwever lijkt wel op de schubkopwever, maar er zijn simpele punten waarop beide soorten zijn te onderscheiden. Zo heeft de schubkopwever, hoe verwarrend ook, een meer gestippelde tekening op de kap, terwijl de baardmanwever een geschubde tekening heeft. De tekening die de schubkopwever op de kop heeft, komt terug in de baardstrepen. De baardstrepen van de baardmanwever zijn sprekender dan die van de schubkopwever.
De kap bestaat uit zwarte veren met witte uiteindes. Zo ontstaat een zwarte kap met witte stippeltjes. De nek is kastanjebruin wat contrasteert met de beige wangvlek welke doorloopt over de wenkbrauw tot aan de snavelbasis. De mantel, vleugels en staart bestaan uit donkerder bruine veren met een beige rand. De anaalstreek is, net als de keel, zeer licht en soms bijna wit van kleur. De buik en borst zijn vaal beige of vuil wit. De poten zijn hoornkleurig en de snavel loodgrijs.
Het algemeen voorkomen van deze soort lijkt meer op dat van een mus, dan een typische wever.
Ondersoorten
Het schubbenkopje heeft twee ondersoorten, Deze zijn op basis van uiterlijke kenmerken goed van elkaar te onderscheiden.
Sporopipes frontalis frontalis ( Daudin, 1800*) = nominaat
De nominaatvorm heeft een mantel die meer roestbruin tot bruin is. De snavel van de nominaatvorm is grijs.
Leefgebied: zuidwest en zuidoost Mauritanië, noord en west Senegal, Gambia, Mali (vooral afwateringsgebied van de Niger rivier), noordwest Burkina Faso, noordwest Ghana (Mole region), noord Benin, westcentraal en zuid Niger (inclusief Aïr Massif) en noord Nigeria oost in Sahel region tot noordwest Ethiopië en zuidwest Eritrea.
Sporopipes frontalis emini Neumann, 1900*
Deze ondersoort heeft een grijzige mantel en een loodgrijze snavel.
Leefgebied: zuid Soedan, noordwest en noordoost Oeganda en west centraal Kenia zuid tot centraal Tanzania.
Niet erkende of oude ondersoorten:
- Sporopipes frontalis pallidior (beschreven van Zinder, in zuid Niger), ondergebracht bij de nominaat Sporopipes frontalis frontalis
Verspreidingsgebied en biotoop
Het schubbenkopje heeft een groot verspreidingsgebied, te zuiden van de Sahara. Deze soort komt onder andere voor in Benin, Burkina Faso, Kameroen, Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Eritrea, Ethiopië, Gambia, Ghana, Guinee–Bissau, Kenia, Mali, Mauritanië, Niger, Nigeria, Oeganda, Senegal, Soedan, Somalië en Tanzania.
Het schubbenkopje geeft binnen dit verspreidingsgebied de voorkeur aan droge savannes en savannes met matige begroeiing van struiken. Deze soort kan droge periodes goed verdragen en komt dan ook voor in gebieden die een droog klimaat kennen.
Huisvesting
De Schubkopwever is een iets grotere soort dan de baardmanwever, waardoor het houden van deze soort in een volière wordt aangeraden. Gezien de rustige aard van deze vogels en de eigenschap dat ze nog wel eens in kunstmatige nestgelegenheden willen broeden (zoals halfopen nestkastjes), maakt ze ook geschikt om in ruime broedkooien te huisvesten. Aangezien deze soort gevoelig is voor vervetting, moet het huisvesten in broedkooien niet als permanente huisvesting gezien worden, maar slechts als een tijdelijk.
De volière kan ingericht worden met grote takken en dichte struikjes als buxus en taxus. In deze struiken bouwen de vogels ook hun nesten, alhoewel ze dus ook geregeld halfopen nestkastjes verkiezen.
De vogels zijn redelijk sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt iets minder goed verdragen waardoor bijverwarming in de winter noodzakelijk is. Onder normale winterse omstandigheden is het simpelweg vorstvrij houden van het nachthok voldoende voor deze vogels om ze de winter door te krijgen.
Sociale eigenschappen
Schubkopwevers zijn socialer als baardmanwevers (Sporopipes squamifrons). In de natuur foerageert deze soort vaak in groepen, zowel met soortgenoten als met andere soorten vogels zoals astrildes. In het broedseizoen zonderen koppels zich af. De omgeving van het nest wordt dan door beide geslachten bewaakt. Voornamelijk tegen soortgenoten, maar ook jegens andere vogelsoorten. Deze soort kan buiten het broedseizoen dus prima in een gezelschapsvolière gehouden worden.
Tijdens het kweekseizoen is het aan te raden om de soort een eigen volière of ruime kweekkooi te bieden. In het geval van een ruime dunbevolkte volière, kan de soort samen worden gehouden met andere soorten vogels tijdens het broedseizoen. Het moet vermeden worden om meer dan één koppel per verblijf te huisvesten.
Uitzondering op dit alles is een groep van jonge schubkopwevers. Het is dan zelfs aanbevelingswaardig om de soort in een groepje te houden. De vogels kunnen dan zelf een partner selecteren en koppels zullen zich dan vanzelf afzonderen van de groep. Koppels die zich af gaan zonderen dienen uitgevangen te worden. Ze vormen koppels die meerdere jaren stand houden.
Schubkopwevers kunnen met andere vreedzame weversoorten gecombineerd worden, zoals de napoleonwever en zwartmasker roodbekwever, zolang ze de schubkopwevers maar niet overheersen. Schubkopwevers zijn rustige vogels en daar dient men bij de keuze voor medebewoners rekening mee te houden.
Voeding
In de natuur eten deze wevers voornamelijk graszaden, aangevuld met kleinere insecten. In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad, met een verhoogde concentratie graszaden. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Als men de grotere zaden in dit mengsel vervangt door graszaden, ontstaat er een passend zaadmengsel voor deze soort. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden en de aanvang hiervan. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.
Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen en miereneieren. Met name buffalowormen worden zeer goed opgenomen en ook goed gevoerd aan de jongen. Grotere insecten, inclusief meelwormen, moet men zien te vermijden bij de schubkopwever. Voor de schubkopwever moet het hele jaar rond levend voer beschikbaar zijn.
Als groente kan men komkommer en sla aanbieden. Ook dit wordt goed opgenomen.
De schubkopwever is uitermate goed aangepast aan het leven in droge gebieden. Zo halen ze het vocht voornamelijk uit hun voedsel, waardoor ze niet afhankelijk zijn van droogvallende waterpoelen. De interne vochthuishouding is zo toegespitst, dat ze een vochtopname van 5% van het totale lichaamsgewicht, zonder consequenties voor de algehele conditie, 62 dagen kunnen teren. In vergelijk; doorgaans nemen vogels in droge gebieden 20–40% op aan vocht, in vergelijk tot hun lichaamsgewicht, maar kunnen hier slechts enkele dagen mee voort.
Voortplanting
Schubkopwevers zijn monogaam. Om tot een succesvolle kweek te komen begint men door een goed klikkend koppel in een verblijf zonder soortgenoten te plaatsen, liefst ook zonder andere medebewoners.
De vogels bouwen zelf nesten in dichte struikjes als taxus en buxus, maar kunnen ook halfopen nestkastjes verkiezen om in te broeden. Plaats deze nestkastjes op 1,5 tot 2 meter hoogte.
Het nest is bolvormig en voornamelijk gemaakt van droge grassen. Als nestmateriaal kan men tevens kokosvezel aanbieden aangezien de vogels dit ook goed gebruiken. Het is doorgaans een slordig nest dat doet denken aan de nesten van astrildes. Aan het nest wordt een korte slordige tunnel gebouwd. De binnenkant van het nest wordt bekleed met zachte materialen.
In de natuur kan de schubkopwever het gehele jaar tot broeden overgaan, al is dit afhankelijk van de regenval en daardoor indirect ook het voedselaanbod.
De legselgroottes van Schubkopwevers variëren enorm, maar doorgaans worden er ongeveer vier tot vijf eieren gelegd. Deze zijn grijs van kleur met donkere vlekken.
De jongen vliegen na maximaal 14 dagen uit. Na het uitvliegen worden de jongen nog ongeveer twee weken begeleid en bijgevoerd door de ouders.
Men doet er wel goed aan om de jongen na die tijd bij de ouders weg te halen. Het koppel kan dan namelijk meteen opnieuw beginnen en tolereert dan vaak de eigen jongen niet meer.
De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.