Dikbekwever
Amblyospiza albifrons

Algemeen

English: Grosbeak Weaver, Thick-billed Weaver, White-fronted Grosbeak
Deutsch: Weißstirnweber
Français: Amblyospize à front blanc, Gros-bec à front blanc, Tisserin à front blanc, Tisserin à gros bec
Taxanomie: Pyrrhula albifrons Vigors, 1831*, Algoa Bay, South Africa.

Uiterlijke kenmerken

Beide namen voor deze soort (dikbekwever en witvoorhoofdwever), zijn perfect gekozen voor deze soort. Ze geven de karakteristieke kenmerken van deze soort prima weer. Dit is een forse soort en beide geslachten meten maar liefst 18 centimeter. De man kenmerkt zich door het witte voorhoofd en de witte vlek op de vleugel. De nominaatvorm van deze soort is bruin, maar er zijn ondersoorten waarin de mannen bijna tegen het zwarte aan zitten. Het witte voorhoofd en vleugelvlek blijft in alle ondersoorten gelijk. De snavel en poten zijn zwart. De pop is goed te onderscheiden van de man. Haar snavel is geel tot ivoorkleurig en de keel, borst en buik zijn wit tot zeer lichtbruin met donkere verticale strepen. De vleugels en staart zijn egaal bruin, evenals de kop. Dezelfde kleur als de man. Ook hier geldt de variatie in kleur tussen de verschillende ondersoorten. De poten zijn zwart. Bij deze soort hebben de mannen een kleine variatie in hun kleed, gedurende de periode buiten het broedseizoen, namelijk het witte voorhoofd dat ontbreekt. De kleur van het voorhoofd heeft dan dezelfde kleur als de rest van de vogel. De pop verandert niet in uiterlijk buiten het broedseizoen.

 

 

Ondersoorten:

De dikbekwever heeft 5 ondersoorten.

 

Amblyospiza albifrons capitalba ( Bonaparte, 1850*)

 

Leefgebied: zuid Sierra Leone, zuidoost Guinea, Liberia, centraal en zuid Ivoorkust, zuid Ghana oost tot zuidwest Nigeria, west en zuid Kameroen, Equatorial Guinea, noord Gabon, zuid Central African Republic, noordwest DRCongo, en zuidwest PRCongo zuid tot noordwest Angola.

 

Amblyospiza albifrons melanota ( Heuglin, 1863*)

 

Leefgebied: zuid Soedan, zuidwest Ethiopië, oost DRCongo, Oeganda, west Kenia, Rwanda, Burundi en noordwest Tanzania.

 

Amblyospiza albifrons montana  van Someren, 1921*

 

Leefgebied: interior of Kenia en Tanzania, zuidoost DRCongo, Zambia, Malawi, noord Botswana (Okavango Basin) en noordwest Zimbabwe.

 

Amblyospiza albifrons unicolor ( G. A. Fischer & Reichenow, 1878*)

 

Leefgebied: zuid Somalië, kustgebieden van Kenia and Tanzania, Zanzibar en Pemba I.

 

Amblyospiza albifrons albifrons ( Vigors, 1831*)

 

Leefgebied: oost Zimbabwe, entraal en zuid Mozambique, Swaziland en oost Zuid-Afrika.

 

Niet erkende of oude ondersoorten:

  • Amblyospiza albifrons woltersi, (beschreven in Manhica, in zuid Mozambique) is ondergebracht bij de nominaat Amblyospiza albifrons albifrons
  • Amblyospiza albifrons saturata (van Bitye, on R Dja, in Kameroen)is ondergebracht bij Amblyospiza albifrons capitalba.
  • Amblyospiza albifrons tandae (van noord Angola) is ook ondergebracht bij Amblyospiza albifrons capitalba.
  • Amblyospiza albifrons kasaica (van zuidoost DRCongo)is ondergebracht bij Amblyospiza albifrons montana.
  • Amblyospiza albifrons maxima (van Chobe, in Botswana)is ook ondergebracht bij Amblyospiza albifrons montana.

Verspreidingsgebied en biotoop

De dikbekwever is een zeer wijdverspreide soort en heeft 5 ondersoorten. Het ontstaan van deze lijst aan ondersoorten is niet alleen te wijten aan het grote verspreidingsgebied, maar meer omtrent het feit dat zijn verspreidingsgebied zeer versnipperd is. De vogels komen voor in het oosten en westen van Afrika, waaronder in Tanzania en het noorden van de DRC. Het verspreidingsgebied strekt vanaf dit punt zuidelijk tot aan Zuid Afrika. De soort komt het meeste voor in de landen van Zuidelijk Afrika.
Binnen dit verspreidingsgebied kan men de vogels aantreffen in verschillende gebieden, afhankelijk van het broedseizoen. In het broedseizoen houden de vogels zich voornamelijk op in moerassen en rietgebieden, alsook aan rivieroevers. De hoofdzaak hierin is de aanwezigheid van riet, hoge grassen en papyrus. Hierin bouwen de vogels hun nesten. Buiten het broedseizoen verkiezen de vogels de randen van dichte groene bossen, alsook plantages en stedelijke gebieden om te verblijven.

 

 

Huisvesting

Deze soort vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière kan ingericht worden met grote takken. Plant om deze grove takken veel riet en/of siergrassen. De mannen kunnen dan de takken als plaatsen gebruiken om te baltsen. Zoals eerder gemeld, bewonen deze wevers dichtbegroeide gebieden buiten het broedseizoen. Men kan daarom één kant van de volière inrichten met grote struiken. Het dieet van deze soort bestaat uit een hoog gehalte aan groente en fruit. Dit uit zich in de volière onder andere in een kort bestaan van de levende planten. Houd hier dus rekening mee met het type beplanting. De vogels broeden in de natuur aan vijvers, meertjes en rivieren. Hier kan men de vogels in tegemoet komen door een beekloopje of vijvertje te plaatsen. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

Zolang men deze vogels paarsgewijs houdt en dus niet samen houdt met vogels van eigen soort, is deze soort best geschikt voor gezelschapsvolières. Binnen het eigen soort zijn dit temperamentvolle wevers en kunnen in sommige gevallen zeer agressief uit de hoek komen. Tegen astrildes en kleinere vogels is deze vogel doorgaans vriendelijk, maar dit is uiteraard afhankelijk van de ruimte waar de vogels in worden gehouden. Dit geldt tevens voor het samenhouden van deze soort met andere soorten wevers. Het is beter om soorten die, net als Dikbekwever, hun nesten in het riet bouwen, niet samen te houden. Zoek hierbij dan soorten uit die broeden in bomen of dichte struiken, zoals de diverse Ploceus–soorten. De vogels zullen elkaar dan tijdens het broedseizoen niet in de weg zitten. Er is tot heden geen informatie bekent over hoe de man zich gedraagt jegens andere vogels, alsook zijn eigen pop, in het broedseizoen. Hier is dus extra aandacht vereist.

Voeding

Het mag vanzelfsprekend zijn dat deze grote wevers behoefte hebben aan grotere zaden in hun dieet. Men kan de vogels rijstkorrels (Paddi), zonnebloempitten, witte en rode dari geven. Een basis van een grof tropenzaad volstaat. Deze grotere wevers eten een basis van zaden, maar hebben daarnaast een grote behoefte aan groente en fruit. We geven deze vogels daarom een dagelijks aanbod van sla en diverse soorten fruit. Hierbij kan men denken aan peer, perzik en appel. Tevens eten deze vogels in de natuur vaak van de bloesem van bomen. Tevens gewone bloemen staan op hun menu. Men kan hiervoor bakken met onkruid(zaad) opkweken en deze tijdens de bloei in de volière plaatsen.
Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen, spinnen, wasmotlarven en mieren, alsook diens eieren. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.

Voortplanting

 

Tot 2014 zijn er van deze soort geen bevestigde verhalen van nakweek, maar in 2014 is er in een particuliere volière 1 jong succesvol grootgebracht door beide ouders.  Het is van uiterst belang voor deze soort om te focussen op de voeding en inrichting van de volière, want anders was deze kweek niet gelukt. De volière dient zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de natuurlijke omstandigheden van de vogels. Zorg ervoor dat de beplanting bestaat uit een uitgebreide rietkraag. Verschaf of plant lisdodde of gele lis in de volière. De vogels strippen de bladeren van de lis om hier nestmateriaal van te maken. De mannen willen hun nesten graag vastmaken aan de stengels van de lisdodde, maar ze bouwen weleens in struiken of bomen, maar dit laatste wordt door de poppen altijd geweigerd. Het is daarom dus belangrijk dat er voldoende riet aanwezig is in de volière. Voor de voeding verwijzen we naar de vereisten zoals hierboven beschreven staan. Buiten het broedseizoen trekken de vogels zich graag terug in dichtere beplanting. Ook hier moet aan worden voldaan bij de inrichting van de volière.

De broedzorg wordt uitgevoerd door alleen de pop. De bebroed de 2 tot 4 eieren gedurende 14 dagen. De jongen worden groot gebracht op een menu van zachte insecten en fruitpulp. Na ongeveer 20 dagen verlaten de jongen het nest. Ze worden dan nog korte tijd bijgevoerd door de pop.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.