Scharlaken wever
Anaplectes rubriceps
Algemeen
English: Red-headed Anaplectes, Red-headed Malimbe, Red-headed Weaver
Deutsch: Scharlachweber
Français: Tisserin malimbe à capuchon écarlate, Tisserin écarlate, Tisserin à ailes rouges, Républicain écarlate, Malimbe écarlate, Malimbe à ailes rouges, Anaplecte écarlate
Taxanomie: Ploceus (Hyphanthornis) [sic] rubriceps Sundevall, 1850*, Mohapoani, Witfontein Mountains, North West Province, South Africa.
De ondersoorten van de Scharlaken wever zijn niet erg gelijkend en de exacte benamingen en soortaanduidingen verschillen nogal. Zo is er bijvoorbeeld nog een andere wetenschappelijke benaming voor deze soort welke tot heden nog regelmatig wordt gebruikt, namelijk Anaplectes melanotis. De officiële wetenschappelijke naam voor deze soort is echter Anaplectes rubriceps.
Uiterlijke kenmerken
De scharlaken wever meet ongeveer 14,5 centimeter. De soort kent drie ondersoorten, waarvan de uiterlijke kenmerken goed te onderscheiden zijn. In dit artikel worden de uiterlijke kenmerken dan ook per ondersoort behandelt.
Ondersoorten
De drie ondersoorten van de scharlakenwever:
Anaplectes rubriceps leuconotos ( J. W. von Müller, 1851*) = nominaat
De man van deze ondersoort heeft een rode kap, nek, zijhals, borst, midden– en zijborst. Het masker is zwart, wat kenmerkend is voor deze ondersoort. Het masker loopt van de bovensnavel, over het oog, over de wang tot op de keel. De buik, flank en anaalstreek zijn spierwit. De staart is donkerbruin, ook van onder, evenals de vleugels, stuit en mantel. Met name de handpennen hebben een brede rode zoom, wat duidelijk opvalt als de vleugels opgevouwen zijn. Dit ziet eruit als een rode waas in de vleugels. Dit is ook waarneembaar in de middelste dekveren. De snavel is vaal rood, de poten hoornkleurig.
De pop van deze ondersoort mist de rode tekening op de kop en borst. Ze heeft wel een zwarte wang, wat net als bij de man kenmerkend is voor deze soort. De vleugels hebben in plaats van een rode, een oranje zoom. Zij draagt een bruine mantel en haar kap en nek hebben dezelfde kleur. De borst is vuilwit, evenals de teugel. De buik, flank, anaalstreek en keel zijn spierwit. De snavel van de pop is oranje. De poten hoornkleurig.
Leefgebied: zuidwest Mali, zuid Burkina Faso en noord Ghana oost tot noord-centraal Nigeria, noord Kameroen, zuid Tsjaad, noord Centraal Africaanse Republiek, west en zuid Soedan en west Ethiopië, noordoost DRCongo, Oeganda, west Kenia en Tanzania, zuid tot noord Zambia en noord Malawi.
Anaplectes rubriceps jubaensis van Someren, 1920*; is bijna volledig rood, terwijl de nominate is rood op de kop en borst.
De jubaensis had zo een andere soort kunnen zijn. De man van deze soort lijkt totaal niet op de andere ondersoorten. De mannelijke vogel is geheel rood, op de vleugels en staart na. De veren van de vleugels zijn zwart, maar de rode zomen zijn zo breed, dat slechts een minimale zwarte tekening waarneembaar is. Hetzelfde geldt voor de staart. De snavel is eveneens vaal rood, maar de poten zijn hoornkleurig. De pop van deze ondersoort lijkt sterk op de pop van de leuconotus, maar mist de zwarte wang. Tevens is de borst van de pop vaal bruin.
Leefgebied: zuid Somalië en noordelijke kustgebieden van Kenia.
Anaplectes rubriceps rubriceps (Sundevall, 1850*) ; man heeft in het broedseizoen een rode kop met een zwart gezicht.
De man heeft een rode kop, nek, zijhals, keel, borst en middenborst. De zijborst is wit, evenals de buik, flank en anaalstreek. De mantel en stuit zijn egaal bruin. De vleugels en staart bestaan uit donkerbruine veren met een oranjegele zoom. Deze kleur is dan ook in de opgevouwen vleugels terug te zien op de middelste dekveren en handpennen. De tekening van de pop is identiek aan die van de man, alleen de kleuren verschillen. De pop heeft namelijk een gele kop en de zomen in handpennen zijn geel in plaats van oranjegeel. De snavel van de pop is oranje, in tegenstelling tot de rode snavel van de man. De teugel en veren aan de basis van de snavel, zijn bij de pop bruin. De poten zijn bij beide geslachten hoornkleurig.
Man / Male
Man in rustkleed of pop 's winters / Male non breeding or female (in late winter)
Pop / Female
Leefgebied: Angola, zuidoost DRCongo, zuid Tanzania, Zambia, Malawi, Mozambique, noord en noordoost Namibia, noord en oost Botswana, Zimbabwe, noordoost Zuid-Afrika en Swaziland.
Mannen in ruikleed, zo geldt voor alle drie de ondersoorten, zijn gelijkend met de poppen. De mannen blijven vaak wel wat sprekender gekleurd. Jonge vogels lijken eveneens op de pop, maar hebben een wat meer gele waas in het verenkleed rond de kop.
Niet erkende of oude ondersoorten:
- Anaplectes (rubriceps) melanotis, voorheen vaak aangeduid met deze specifieke naam, maar die naam ongeldig.
- Anaplectes rubriceps leuconotos is geintregeert bij de nominaat Anaplectes rubriceps rubriceps in zuid Tanzania, Zambia en Malawi.
- Anaplectes rubriceps gurneyi (beschreven van Caconda, in west Angola), is ondergebracht bij de nominaat Anaplectes rubriceps rubriceps.
Verspreidingsgebied en biotoop
De Scharlaken wever heeft een zeer groot verspreidingsgebied. Zo komt de soort als standvogel voor in Angola, Benin, Botswana, Burkina Faso, Burundi, Centraal Afrikaanse Republiek, DRC, Ethiopië, Gabon, Ghana, Guinea, Guinee–Bissau, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Kongo, Malawi, Mali, Mozambique, Namibië, Nigeria, Oeganda, Rwanda, Senegal, Somalië, Soedan, Swaziland, Tanzania, Togo, Zambia, Zimbabwe en Zuid–Afrika. In Gambia is de scharlakenwever alleen bekend als trekvogel.
Ondanks dit grote verspreidingsgebied heeft deze soort toch een status die varieert van schaars tot algemeen. Dit is mede omdat de soort paarsgewijs leeft in kleine dichtheden.
Binnen dit verspreidingsgebied komt de soort voor in lager gelegen bosgebieden met breedbladige bomen en struiken, savannes met een dichtere begroeiing van Acacia's, bushveld–gebieden welke voornamelijk bestaan uit drogere gebieden met dichte begroeiing van struiken, maar de scharlaken wever wordt ook aangetroffen in rijkelijk begroeide tuinen.
Huisvesting
Deze soort vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De scharlaken wever is een schuwe soort die ook in de natuur met moeite wordt waargenomen. Ze houden zich graag op in de dichte begroeiing van bomen en struiken met grote bladeren. Om de vogels hierin tegemoet te komen kan men grotere laurierstruiken plaatsen en de wanden van het verblijf laten begroeien met klimplanten als klimop of klimhortensia. Deze grote struiken mogen best dichte bossen vormen. Ze kunnen afgewisseld worden met enkele grote kale takken waarop de vogels gemakkelijk kunnen zitten. Aan het dak worden afhangende takken geplaatst waar de vogels hun nesten aan kunnen bevestigen. Meidoorntakken zijn hiervoor goed bruikbaar. Het maakt weinig uit wat voor bodembedekking wordt gebruikt. De soort komt nauwelijks op de grond. In de natuur foerageren hoog in de bomen en in dichte struiken. De voederbakken dienen dan ook wat hoger te worden opgehangen in het verblijf. Richtlijn hiervoor is om de bakken op ¾ hoogte te plaatsen van de totale hoogte van het verblijf.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
De eigenschap dat deze soort de voorkeur geeft aan dichte begroeiing, maakt deze soort zeer geschikt om te houden in rijkelijk beplante volières en zelfs tropische kassen.
Sociale eigenschappen
De scharlaken wever is een monogame soort. Dit is een eigenschap waar bij vogels, gehouden in avicultuur, rekening mee moet worden gehouden. Slechts in enkele gevallen houdt een mannetje er meerdere poppen op na tijdens een succesvol broedseizoen, onder optimale omstandigheden. In avicultuur is het beter om ze paarsgewijs te huisvesten.
Buiten het broedseizoen kan de man agressie vertonen jegens de pop. De scharlaken wever is prima samen te houden met andere wevers. Zeker wanneer deze niet de kleur rood in het verenkleed dragen en zich niet ophouden in de begroeiing. Een combinatie van scharlaken wevers en Euplectes–soorten vormt daarom geen probleem. Quelea– en Ploceus–soorten moeten vermeden worden, aangezien deze de beplanting niet heel laten.
De scharlakenwever is niet extreem territoriaal en zal alleen in het broedseizoen de omgeving van het nest beschermen.
Beide geslachten zijn tamelijk stil en de soort wordt daarom in de natuur ook vaak over het hoofd gezien. Ze zijn ook lang niet zo druk als bijvoorbeeld Ploceus–soorten.
Voeding
De scharlaken wever is hoofdzakelijk een insecteneter, maar het dieet wordt ook wel aangevuld met vruchten en, in kleine hoeveelheden, zaden. Ze foerageren in de boomtoppen en de middelste lagen van het gebladerte. Deze wevers zullen zelden tot nooit op de grond komen om daar voedsel te zoeken. Ze beperken zich hiervoor echt tot struiken en bomen. In enkele gevallen pakken ze wel vliegende insecten rechtstreeks uit de lucht, waarbij ze dus de begroeiing verlaten. Ze vangen allerhande insecten en zijn weinig kieskeurig. Krekels, termieten en vlinders, maar ook spinnen komen voor op het menu van deze vogelsoort. Er zijn daarom weinig soorten voederdieren die we deze vogels niet kunnen voorschotelen, wat afwisseling erg makkelijk maakt. Uiteraard moet er in het kweekseizoen een hoog aanbod van kleinere insecten verstrekt worden. Wasmotten, meelwormen, buffalowormen en kleine krekels worden goed opgenomen. Grote krekels of sprinkhanen moeten vanwege hun formaat vermeden worden, alsook moriowormen.
Vruchten die men kan aanbieden zijn sinaasappel, appel en peer. Komkommer wordt ook goed opgenomen. Als deze vogels zaden eten, dan zijn het met name de grotere soorten, zoals zonnebloempitten, meloenpitten en dari. De scharlaken wevers lijken daarom beter te passen in de groep der vruchten– en insectenetende vogels, in plaats van zaadeters. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Probeer de voederbakken wat hoger in het verblijf te plaatsen. De vogels voelen zich dan veiliger tijdens het eten, dan wanneer de bakken laag bij de grond staan.
Voortplanting
Tot op heden zijn er van deze soort geen bevestigde verhalen bekent dat er succesvolle nakweek heeft plaatsgevonden in particuliere volières. Het is daarom voor deze soort van uiterst belang te focussen op de sociale structuur en inrichting van de volière. Deze dient zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de natuurlijke omstandigheden van de vogels. Zie ook ‘huisvesting’ voor tips over de inrichting van het verblijf.
Scharlaken wevers zijn monogaam. In slechts enkele gevallen, in de natuur, zijn er mannen waargenomen die tegelijkertijd meerdere poppen hadden. Voor de avicultuur, is het aan te raden slechts één koppel per verblijf te huisvesten. Het nest wordt gebouwd door de man, maar verder aangekleed aan de binnenkant door de pop. Het nest is ovaal- tot flesvormig en heeft een ingang aan de onderkant met een verticale ingang. Het nest wordt gemaakt van grove materialen, waaronder veren, droog gras en bladeren. De bladeren die in het nest verwerkt worden, worden eerst zodanig bewerkt dat alleen de hoofdnerf ver blijft. De pop gebruikt eveneens veertjes voor de aankleding van het nest, maar ook stukjes bast van bomen en blaadjes. Het nest bevindt zich doorgaans in de bovenste lagen van het gebladerte van bomen en grote struiken. Het nest bevindt zich echter wel altijd onder het bladerdak zodat het niet te zien is voor roofvogels en andere predatoren. In enkele gevallen worden ook windmolens, telefoonlijnen en andere door de mens gemaakte objecten gebruikt om de nesten aan te bevestigen. De omgeving van het nest wordt vaak ontdaan van bladeren zodat het niet verstoord kan worden door giraffes. Dit gedrag behouden de vogels in avicultuur.
Men kan de vogels extra tegemoet komen door kale afhangende takken te bevestigen aan het dak van het verblijf, geplaatst in de nabijheid of te midden van enkele grote struiken. De scharlakenwevers kunnen hier hun nest aan bevestigen. De nestlocatie bevindt zich vaak in de omgeving van andere weverkolonies. Dit heeft als doel om te genieten van de groepsgrootte en bijbehorende veiligheid. De scharlaken wever lijkt dit soms te overdrijven door de nesten op te hangen aan of nabij het nest van arenden. Deze arenden zijn, gezien hun grootte, geen natuurlijke vijand van de scharlaken wever, maar houden wel andere roofvogels op afstand.
De pop van de scharlakenwever legt gemiddeld twee tot drie eieren, maar in enkele gevallen bestaan de nesten uit wel vier eieren. De eieren zijn vaal blauw van kleur. Het is voornamelijk de pop die de eieren uitbroed. Dit duurt ongeveer 12 tot 13 dagen. Het nest wordt 2/3 deel van de tijd, zolang het licht is, bebroed. Zowel de man als pop voeren de jongen. De pop heeft echter een grotere bijdrage in het voeren van de jongen. De pop voert de jongen ongeveer vijf keer per uur, terwijl de man ongeveer de helft van dit aantal voederbeurten bijdraagt. De jonge scharlaken wevers vliegen na ongeveer 17 dagen uit. Ze worden dan nog ongeveer 14 dagen begeleid door beide ouders. Uitgevlogen jongen voeden zich voornamelijk met insecten en spinnen. Als de omstandigheden optimaal zijn, kunnen ervaren koppels een nieuw nest beginnen en dit met succes grootbrengen.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.