Kaapse mus
Passer melanurus
Algemeen
English: Cape Sparrow, Mossie, Damara Mossie
Deutsch: Kapsperling
Français: Moineau mélanure, Moineau du Cap
Taxanomie: Loxia melanura Statius Müller, 1776*, Cape Town, South Africa.
Uiterlijke kenmerken
De Kaapse mus is een forse vogel en meet 14–16 centimeter, afhankelijk van de ondersoort. Hij is daarmee nog net iets groter dan huismus (Passer domesticus). Bij de Kaapse mus is het geslachtsonderscheid duidelijk waarneembaar.
De man heeft een zwart masker, dat zich strekt van de middenborst tot over de kruin. De wenkbrauwstreep, welke begint achter het oog, is wit en loopt als een band door tot de middenborst. Hij passeert de keel niet. De nek is grijs en gaat over in de bruine vleugels. De mantel is kastanjebruin en de dekveren en tertials zijn bruin met een zwart zoom, tot geheel zwart met een bruine zoom (handpennen). Op de vleugel loopt een witte band, beginnend in de vleugelbocht, strekkend tot onder de bovenste schouderveren. De staart is donkerbruin. De anaalstreek is helder wit, evenals de buik en zijborst, doorlopend tot de smalle band van de wenkbrauwstreep. De man heeft een zwarte snavel en zwarte poten.
De tekening van de pop is vrijwel identiek aan die van de man. Echter, het masker van de pop is grijs, in tegenstelling tot het gitzwarte masker van de man. Ook is haar tekening op de vleugels en mantel minder sprekend en loopt het grijs uit de nek verder door in de mantel. De snavel en poten zijn donker, maar meer een grijstint.
Het verschil in ondersoorten is voornamelijk waarneembaar als met let op de grootte van de vogels. De tekening is bij de drie ondersoorten nagenoeg hetzelfde.
Man / Male
Pop / Female
Geluid
Veel soorten mussen hebben een geluid waarvan de klank en basis redelijk gelijkend is. Het geluid van de Kaapse mus is een rollende “chreep–chirreep–chirrichreep”. Het geluid wordt niet als onaangenaam ervaren, al is het wel vrij luid en vaak herhaald.
Ondersoorten
De Kaapse mus heeft 3 ondersoorten:
Passer melanurus damarensis Reichenow, 1902*
Leefgebied: extreem zuidwest Angola, Namibia,west en oost Botswana en extreem west Zimbabwe zuid tot noord Zuid-Afrika (zuid tot de Noordkaap, North West Province en noord Limpopo Province).
Passer melanurus melanurus ( Statius Müller, 1776*) = nominaat
Leefgebied: zuidwest Zuid-Afrika (zuid Noordkaap en Westkaap oost tot zuidwest Free State).
Passer melanurus vicinus Clancey, 1958*
Deze ondersoort is de grootste Kaapse mus.
Leefgebied: oost Zuid-Afrika (zuid Limpopo Province zuid tot oost Free State, west KwaZulu-Natal en Oostkaap) en Lesotho.
De verspreidingsgebieden van de drie ondersoorten overlappen nogal, waardoor de verschillende ondersoorten onderling nog wel mengen.
Verspreidingsgebied en biotoop
Het verspreidingsgebied van de Kaapse mus beperkt zich eigenlijk tot Zuidelijk Afrika. Hij is ook te vinden in het zuiden van Angola. De hoogste aantallen van deze soort zijn te vinden in Zuid Afrika. Ondanks zijn beperkte areaal is het een tamelijk talrijke soort.
De Kaapse mus komt voor in droge gebieden met voornamelijk doorndragende begroeiing, maar ook in landbouwgebieden, dorpen en steden. In Zuid Afrika is het algemene vogel in steden en is vaak in tuinen te vinden op de voedertafels.
Het is een opportunistische soort die op veel plekken zijn draai kan vinden.
Huisvesting
De Kaapse mus brengt in de natuur veel tijd door op de grond, waar hij zijn eten bij elkaar scharrelt. In de volière moet deze vogel daar ook de ruimte voor krijgen. Plant daarom niet teveel bodembedekkers, maar zorg voor een open ruimte van zand of aarde, of een kort gehouden grasmat. De Kaapse mus is een vogel die beplanting op prijs stelt, al moet de volièrehouder niet verwachten dat deze planten het eeuwige leven hebben bij deze soort. Het zijn actieve vogels die redelijk veel vliegen. Ze zijn daarom minder geschikt voor broedkooien. Men kan ze het beste huisvesten in beplante buitenvolières of (ruime) kweekvluchtjes. Gezien hun sociale (on–)vaardigheden is het houden van deze vogels in ruime kweekvluchten soms een goede oplossing.
Plaats daarnaast een aantal grote takken in de volière, zodat de vogels ook de hoogte op kunnen zoeken. Dit geldt ook voor de nestkasten. Deze moeten hoog in de volière hangen, iets wat we bij meerdere soorten mussen tegenkomen. Als de volière goed beplant is, moeten de vogels voldoende beschutting hebben om de weersomstandigheden te doorstaan. Een nachthok is altijd aan te raden, maar deze hoeft (onder normale winterse omstandigheden) niet verwarmd te worden. Het zijn redelijk harde vogels. Indien de vogels geen beschikking hebben over een nachthok, dan is het aan te raden het verblijf te beschermen tegen guur weer door een zijkant af te schermen voor wind en een deel van het dak te overkappen.
Sociale eigenschappen
De Kaapse mus is een dominante vogel en de sociale structuur doet denken aan die van de huismus. In de natuur komt men vooral een enkele man tegen met é én of meerdere vrouwtjes. Er zijn ook groepjes vrijgezellen mannen, welke voornamelijk bestaan uit jonge vogels.
Buiten de broedtijd zijn Kaapse mussen redelijk sociale vogels en trekken dan ook, uitgezonderd van de mannen, in groepen op. In/voor het broedseizoen moet men echter op gaan letten. Met name de mannen van deze soort kunnen dan dominant en agressief worden richting andere vogels. De agressie blijft dan niet beperkt tot leden van hun eigen soort. Zo zijn er meerdere gevallen bekent waarbij Kaapse mussen, gehouden in volières, astrildes, wevers en zelfs hun eigen poppen doden. Het is dus aan te raden deze soort apart te huisvesten. Het is überhaupt af te raden om deze soort samen met andere mussen samen te houden.
Een vogel om in de gaten te blijven houden dus.
Voeding
In de natuur eet de Kaapse mus voornamelijk zaden, maar ook insecten en vruchten staan op zijn menu.
In de volière dient men de Kaapse mus een zaadmengsel van Tropisch zaad als basis te geven, aangevuld met onkruidzaden, wildzangzaad en grove zaden als bijvoorbeeld dari.
Daarnaast vormen gekiemde millet en gierst en bossen verzamelde graszaden in de halm een mooie aanvulling en zorgen voor een afwisselend voedselaanbod.
De Kaapse mus heeft daarnaast behoefte aan insecten, met name in het broedseizoen. Het is daarom aan te raden de vogels altijd te laten beschikken over insectenpaté en/of buffalowormen. De mannen kunnen verhoogde agressiviteit vertonen als er teveel meelwormen aangeboden worden. Het is daarom beter om meelwormen weg te laten uit het menu van deze soort.
Naast insecten mag ook groenvoer niet ontbreken. In een goed beplantte volière scharrelen ze zelf ook wel aardig wat knopjes en blaadjes bij elkaar, maar het is aan te raden om de vogels zo nu en dan sla, broccoli of vergelijkbare groente voor te schotelen. Fruit wordt ook opgenomen. Hierbij is te denken aan bijvoorbeeld appel en druiven.
Uiteraard staan altijd voldoende kalk en mineralen ter beschikking.
Voortplanting
De Kaapse mus is in zijn natuurlijke omgeving een zeer productieve vogel. Hij broedt vrijwel het gehele jaar door. In avicultuur, met een Nederlands klimaat, loopt het kweekseizoen ongeveer van mei tot september. Vogels in goede conditie kunnen in die periode twee tot drie nesten grootbrengen.
De balts van de man doet erg denken aan die van de huismus. Erg actief/druk en de pop nauwlettend achtervolgend.
Kaapse mussen bouwen hun nest in een struik of in een nestkast. Het zijn vaak wat rommelig ogende nesten, maar wel degelijk stevig. De nestmaterialen die ze hiervoor gebruik zijn zeer uitlopend, variërend van kokosvezel, gras, hooi, veren, katoen pluisjes, sisal, tot stukjes kleding en plastic. Er wordt een zij–ingang gebouwd aan het nest, in de vorm van een tunnel.
De nestopbouw is beduidend anders als de vogels een nestkast kiezen. Deze wordt doorgaans veel simpeler gehouden, al is een enige basis van een tunnel wel waarneembaar. Men kan de vogels gesloten nestkastjes bieden. Hang deze wel hoog op, liefst op een hoogte van ongeveer 2 meter. Een legsel bestaat uit ongeveer vijf eieren, welke vanaf de tweede dag bebroed worden. De eieren worden gedurende 14 dagen bebroed, in hoofdzaak door de pop. Ze komen dan ook niet tegelijk uit. In incidentele gevallen zit de man ook wel eens op de eieren. Het mannetje helpt wel als de jongen uitgekomen zijn. Zowel man als pop voeren dan de jongen. Na ongeveer 18 dagen vliegen de jongen uit. Ze worden dan nog even gevoerd door de ouders. Dit duurt doorgaans twee weken, tot de jongen zelfstandig zijn, maar kan uitlopen tot wel twee maanden.
Het geslachtsonderscheid is bij de jongen al snel zichtbaar. De mannen hebben al vrij vroeg een meer donkere tekening dan de jonge en volwassen poppen.
Let op!
Ondanks dat de vogels in de natuur in enkele gevallen broeden in kolonies, is dat vanwege de agressiviteit van de man en beperktere ruimte in volières absoluut af te raden!
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.