Dikbekmus
Passer gongonensis

Algemeen

English: Parrot-billed Sparrow
Deutsch: Papageischnabelsperling
Français: Moineau perroquet, Moineau à bec de perroquet
Taxanomie: Pseudostruthus gongonensis Oustalet, 1890*, Gongoni, near Mombasa, Kenya.

Uiterlijke kenmerken

De dikbekmus is de grootste soort uit de groep der grijskopmussen. Daarnaast is het, met 18 centimeter, überhaupt één van de grootste mussen–soorten.
De vogel heeft zijn naam te danken aan zijn forse licht omlaag gebogen snavel. Naast zijn grootte en forse snavel is de dikbekmus zeer gemakkelijk te onderscheiden van andere grijskopmussen, aangezien hij zeer donker grijs is, haast loodgrijs. De donkerste uit de groep.
De kop, borst, midden– en zijborst, flank, buik en anaalstreek zijn donker grijs. Bij de aanhef van de ondersnavel zitten enkele lichte veertjes, maar dat valt nauwelijks op.
De mantel, vleugels en staart zijn bruin. De mantel is bruin, maar het grijs van de nek loopt langzaam over in bruin. De onderste schouderveren zijn bruin, maar met een grijze zoom. Dit is zichtbaar als de vogel zijn vleugels samengevouwen heeft. De vleugelbocht is iets donkerder dan de vleugels zelf. De middelste dekveren zijn spierwit en vormen een korte witte teugel, dan wel een witte vlek op de vleugel. Ook de veren van de duimvleugel zijn wit, maar deze zijn slecht te zien. De snavel is zwart en de ogen zijn bruin.
Geslachtsonderscheid is zeer moeilijk waar te nemen. In veel boeken wordt dan ook geschreven dat er geen uiterlijke verschillen zijn tussen beide geslachten. Desalniettemin is er toch een minimaal verschil te zien. Men moet dan letten op de witte vlekken, net boven de vleugelbocht. Bij de mannen zijn deze groter dan bij de poppen. Dit verschil is echter zeer minimaal en toch enigszins suggestief. De enige manier waarop met zekerheid een geslachtsbepaling verkregen kan worden, is met behulp van sexen op basis van DNA.
Deze soort kent een aantal gelijkende soorten, zoals de Zuidelijke grijskopmus (Passer diffusus), Swahilimus (Passer suahelicus), grijskopmus (Passer griseus) en de swainsons mus (Passer swainsonii), maar is makkelijk te onderscheiden door bovengenoemde uiterlijke kenmerken.

 

 

Monotypisch

De dikbekmus is monotypisch; dwz geen ondersoorten 

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: extreem zuidoost Soedan, zuid Ethiopië, zuid Somalië, extreem oost Oeganda, grootste gedeelte van Kenia, en extreem noordoost Tanzania.

De dikbekmus heeft een tamelijk groot verspreidingsgebied en is binnen dit verspreidingsgebied algemeen voorkomend. 

 


De dikbekmus bewoont drogere gebieden die zowel dicht als spaarzaam begroeit zijn. Graslanden met Acacia's behoren dan ook tot gebiedstypen waar de soort wordt aangetroffen. In tegenstelling tot andere grijskopmussen, vermijdt de dikbekmus gebieden waar mensen leven.
Desalniettemin wordt de soort wel aangetroffen in Nairobi; Kenia. Dit moet echter gezien worden als een uitzondering.

Huisvesting

De dikbekmus is een zeer forse vogel en verlangt, gezien zijn levenswijze en sociale eigenschappen, naar een ruimere volière. Een buitenvolière is zeker aan te raden. De soort is niet geschikt voor broedkooien.
De volière kan aangeplant worden met struiken en grove takken. In de natuur leven de vogels in struik– en bosrijke gebieden. De dikbekmus komt voor in droge gebieden. Als de volière ingericht wordt met een grasmat op de bodem, maar verder met veel dode takken, dan voelen de vogels zich hier ook zeker thuis. Om de vogels wat beschutting te bieden, kan men ervoor kiezen de volière deels te beplanten met struiken als bijvoorbeeld laurier. De vogels zullen hierdoor rustiger worden en minder stress vertonen.
Ondanks dat de dikbekmus gezien kan worden als een vrij harde vogel, is een nachthok altijd aan te raden. Deze hoeft (onder normale winterse omstandigheden) niet verwarmd te worden.
Aangezien de vogels in de natuur zich voortplanten in het regenseizoen, mogen we de vogels in de volière de regen niet onthouden. Een overkapte volière is dus af te raden.

Sociale eigenschappen

De dikbekmus is een vrij solitair, dan wel paarsgewijs, levende vogel. Dit lijkt zichzelf tegen te spreken als we de mussen tegenkomen in grote foeragerende groepen. De vogels trekken zich echter solitair of paarsgewijs terug in broedseizoen en voor de nacht. Het is daarom aan te raden deze soort als koppel te huisvesten. Mussen kunnen vrij temperamentvolle vogels zijn en soms zelfs uitgesproken intolerant, zoals de Kaapse mus (Passer melanurus). De dikbekmus is geen uitgesproken agressieve soort, maar het blijft verstandig om deze soort niet te huisvesten met andere soorten mussen. Het is een grote sterke soort. Als er zich mogelijke conflicten voordoen, zullen deze al snel ernstige gevolgen hebben als de snavel van de dikbekmus zich ermee bemoeit.
Buiten de broedperiode hoeft men weinig problemen te verwachten met deze vogels, maar er moet wel een extra oogje op ze worden gehouden in het broedseizoen.

Voeding

Als basis dient men de dikbekmus een zaadmengsel van onkruidzaden en wildzangzaad te geven. Als basis kan men het speciale zaadmengsel voor Ploceidae hanteren.
De dikbekmus heeft daarnaast een grote behoefte aan insecten en fruit. Insecten met name in het broedseizoen. Het is in deze periode daarom aan te raden de vogels te laten beschikken over insectenpaté, buffalowormen en in een later stadium, ook meelwormen. Naast insecten mag ook groenvoer niet ontbreken. In een goed beplantte volière scharrelen ze zelf ook wel wat knopjes en blaadjes bij elkaar, maar het is aan te raden om de vogels zo nu en dan sla, broccoli of vergelijkbare groente voor te schotelen. Als fruit kan bijvoorbeeld appel en peer aangeboden worden.
Uiteraard staan altijd voldoende kalk en mineralen ter beschikking.

Voortplanting

 

 

Het broedseizoen van deze soort is afhankelijk van het regenseizoen. Om de vogels in broedconditie te krijgen, kan men de vogels stimuleren door de vogels bloot te laten staan aan de regen, of door in de zomer regelmatig de volière te besproeien. Tevens kan de hoeveelheid aangeboden groenvoer verhoogd worden, of het plaatsen van verse graszoden.
Vogels in goede conditie kunnen in een kweekseizoen twee tot drie nesten grootbrengen. Ze zoeken een beschutte plaats om hun nest te bouwen. Dit kan zowel in een kunstmatige nestkast zijn, een uitgeholde boomstam, of een vrijstaand nest zijn. Aangezien mussen veelal een nestholte verkiezen om een nest in te bouwen, is de kans dat er in gevangenschap een vrijstaand nest gebouwd wordt, zeer klein. De kweker kan hierop inspelen door halfopen nestkastjes te plaatsen of bijvoorbeeld gesloten nestkastjes in de vorm van berkenblokken. Houdt bij de keuze van deze potentiële nestplaatsen rekening met de grootte van deze soort.
De dikbekmus is minder kieskeurig als het aankomt op nestmateriaal. Kokosvezel, takjes, grassen, mos, veertjes en dierenhaar worden veelvuldig gebruikt voor de nestbouw.
Een legsel bestaat uit ongeveer vier eieren. De eieren worden gedurende 14 dagen bebroed, zowel door de man als pop. De jongen blijven na het uitkomen nog ongeveer 18 dagen in het nest. Zowel man als pop voeren dan de jongen, ook na het uitvliegen. Na twee tot drie weken zijn de jonge dikbekmussen zelfstandig.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.