Grijskopmus
Passer griseus
Algemeen
English: Grey-headed Sparrow, Common Grey-headed Sparrow, Northern Grey-headed Sparrow, Somali Grey-headed Sparrow, Sudan Grey-headed Sparrow, Uganda Gray-headed Sparrow
Deutsch: Graukopfsperling
Français: Moineau gris, Moineau à tête grise
Taxanomie: Fringilla grisea Vieillot, 1817*, Senegal.
Uiterlijke kenmerken
De grijskopmus is in grootte vergelijkbaar met huismus (Passer domesticus). De vogel heeft zijn naam te danken aan zijn donkergrijze kop. Ze hebben een witte keel, grijze borst en, naar gelang de ondersoort, een beige of grijze buik. De anaalstreek is wit. De mantel, vleugels en staart zijn bruin. De vleugelbocht is iets donkerder dan de vleugels zelf. Net boven de vleugelbocht heeft de grijskopmus een witte vlek zitten. De snavel is zwart en vrij puntig. De ogen zijn bruin. Geslachtsonderscheid is zeer moeilijk waar te nemen. In veel boeken wordt dan ook geschreven dan ook zelfs geschreven dat er geen uiterlijke verschillen zijn tussen beide geslachten. Desalniettemin is er toch een minimaal verschil te zien. Men moet dan letten op de witte vlekken, net boven de vleugelbocht. Bij de mannen zijn deze groter dan bij de poppen, zoals ook te zien is op de foto's hiernaast.
Deze soort kent een aantal gelijkende soorten, zoals de Zuidelijke grijskopmus (Passer diffusus), Swahilimus (Passer suahelicus), Dikbekmus (Passer gongonensis) en de swainsons mus (Passer swainsonii). De grijskopmus is hier hoofdzakelijk van te onderscheiden op basis van zijn lichter gekleurde voorkomen. Zijn witte keel en lichte buikpartij, in combinatie met zijn donkergrijze kop, onderscheid hem van de andere gelijkende soorten.
Geslachten zijn gelijk / Sexes are similar
Geluid
Het geluid van de grijskopmus is een typisch mussen getjilp. De snelheid waar mee de “chup chep” –klanken herhaald worden verschild.
Ondersoorten
Passer griseus laeneni Niethammer, 1955*
Dit ondersoort is algemeen valer met een lichtere onderkant van het lichaam dan de nominaat Passer griseus griseus
Grootte/Size/Größe/Taille: ...... cm
Vleugel/Wing/Flügel/Aile: ...... mm
Staart/Tail/Schwanz/Queue: ...... mm
Poot/Tarsus/Bein/Tarse: ...... mm
Snavel/Culmen/Schnabel/Bec: ...... mm
Gewicht/Weight/Gewicht/Poids: 24-30 g (male), 26-31 g (female)
Leefgebied: Mali en Burkina Faso oost tot west Soedan, zuid tot noord Kameroen.
Passer griseus griseus ( Vieillot, 1817*) = nominaat
Grootte/Size/Größe/Taille: 14-15 cm
Vleugel/Wing/Flügel/Aile: 79-90 mm (male), 75-87 mm (female)
Staart/Tail/Schwanz/Queue: 55-65 mm (male), 53-67 mm (female)
Poot/Tarsus/Bein/Tarse: 20-21 mm
Snavel/Culmen/Schnabel/Bec: 14-16 mm
Gewicht/Weight/Gewicht/Poids: 20-26 g (male), 20-28 g (female)
Leefgebied: Senegal en zuid Mauritanië oost tot Ivoorkust en tot zuid Soedan, zuid tot noord Gabon en extreem noord Centraal Afrikaanse Republiek; ook Bioko I (Fernandóo Po).
Passer griseus ugandae Reichenow, 1904*
Dit ondersoort is over het algemeen donkerder van kleur, vooral de bovenkant van de kop, en een meer bruinachtige rug dan de nominaat Passer griseus griseus. Alleen de buik is wit.
Grootte/Size/Größe/Taille: ...... cm
Vleugel/Wing/Flügel/Aile: ...... mm
Staart/Tail/Schwanz/Queue: ...... mm
Poot/Tarsus/Bein/Tarse: ...... mm
Snavel/Culmen/Schnabel/Bec: ...... mm
Gewicht/Weight/Gewicht/Poids: ...... g
Leefgebied: noord Ethiopië, noord Eritrea en zuidoost Soedan zuid tot Angola, extreem noord Namibia, Zambia, Malawi, centraal & noordoost Tanzania en noord & noordoost Zimbabwe.
Verspreidingsgebied en biotoop
Dit is een zeer wijd verspreide soort. De grijskopmus komt voor over bijna het gehele Afrikaanse continent.
De grijskopmus is te vinden in struik– en bosrijke gebieden en in de buurt van dorpen en steden.
Huisvesting
De grijskopmus is een redelijk forse vogel en verlangt, gezien zijn levenswijze en sociale eigenschappen, naar een ruimere volière. Buitenvolière is zeker aan te raden. De soort is niet geschikt voor broedkooien. De volière moet aangeplant worden met veel struiken en grove takken. In de natuur leven de vogels in struik– en bosrijke gebieden. Om de vogels tegemoet te komen, moeten we de volière dus goed beplanten. De vogels zullen hierdoor rustiger worden en minder stress vertonen.
Ondanks dat de grijskopmus een vrij harde vogel is, is een nachthok altijd aan te raden. Deze hoeft (onder normale winterse omstandigheden) niet verwarmd te worden.
Aangezien de vogels in de natuur zich voortplanten in het regenseizoen, mogen we de vogels in de volière de regen niet onthouden. Een overkapte volière is dus af te raden. Als de volière goed beplant is, moeten de vogels voldoende beschutting hebben om de weersomstandigheden te doorstaan. Een nachthok is altijd aan te raden, maar deze hoeft (onder normale winterse omstandigheden) niet verwarmd te worden. Het zijn redelijk harde vogels. Indien de vogels geen beschikking hebben over een nachthok, dan is het aan te raden het verblijf te beschermen tegen guur weer door een zijkant af te schermen voor wind en een deel van het dak te overkappen.
Sociale eigenschappen
De grijskopmus is een vrij solitair, dan wel paarsgewijs, levende vogel. Dit lijkt zichzelf tegen te spreken als we de mussen tegenkomen in grote foeragerende groepen. De vogels trekken zich echter solitair of paarsgewijs terug in broedseizoen en voor de nacht. Het is daarom aan te raden deze soort als koppel te huisvesten. Mussen kunnen vrij temperamentvolle vogels zijn en soms zelfs uitgesproken intolerant, zoals de Kaapse mus (Passer melanurus). De grijskopmus is geen uitgesproken agressieve soort, maar het blijft verstandig om deze soort niet te huisvesten met andere soorten mussen.
Buiten de broedperiode hoeft men weinig problemen te verwachten met deze vogels, maar er moet wel een extra oogje op ze worden gehouden in het broedseizoen.
Voeding
Als basis dient men de grijskopmus een zaadmengsel van onkruidzaden en wildzangzaad te geven. De grijskopmus heeft daarnaast een grote behoefte aan insecten en fruit. Insecten met name in het broedseizoen. Het is in deze periode daarom aan te raden de vogels te laten beschikken over insectenpaté, buffalowormen en/of meelwormen. Naast insecten mag ook groenvoer niet ontbreken. In een goed beplantte volière scharrelen ze zelf ook wel wat knopjes en blaadjes bij elkaar, maar het is aan te raden om de vogels zo nu en dan sla, broccoli of vergelijkbare groente voor te schotelen. Als fruit kan bijvoorbeeld appel en peer aangeboden worden.
Uiteraard staan altijd voldoende kalk en mineralen ter beschikking.
Voortplanting
In de natuur loopt het broedseizoen van deze soort van november tot en met maart, begin april. Het is afhankelijk van het regenseizoen. Om de vogels in broedconditie te krijgen, kan men de vogels stimuleren door de vogels bloot te laten staan aan de regen, of door in de zomer regelmatig de volière te besproeien. Tevens kan de hoeveelheid aangeboden groenvoer verhoogd worden, of het plaatsen van verse graszoden .
Vogels in goede conditie kunnen in een kweekseizoen twee tot drie nesten grootbrengen. Ze zoeken een beschutte plaats om hun nest te bouwen, die men op de gekste plaatsen kan aantreffen. Zo zijn er in de “natuur”, nesten aangetroffen in autowrakken, op zolders en in oude oliedrums. Net als veel andere soorten mussen is het een holenbroeder en bouwt geen vrijstaand nest. De kweker kan hierop inspelen door half–open nestkastjes te plaatsen of bijvoorbeeld gesloten nestkastjes in de vorm van berkenblokken. De grijskopmus is minder kieskeurig als het aankomt op nestmateriaal. Kokosvezel, takjes, grassen, mos, veertjes en dierenhaar worden veelvuldig gebruikt voor de nestbouw.
Een legsel bestaat uit ongeveer vier eieren. De eieren worden gedurende 14 dagen bebroed, zowel door de man als pop. De jongen blijven na het uitkomen nog ongeveer 18 dagen in het nest. Zowel man als pop voeren dan de jongen, ook na het uitvliegen. Na twee tot drie weken zijn de jonge grijskopmussen zelfstandig.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.