Spiegelwidavink
Euplectes albonotatus
Algemeen
English: White-winged Widowbird, Cinnamon-shouldered Widowbird, White-fronted Widowbird, White-shouldered Widowbird
Deutsch: Spiegelweber
Français: Euplecte à épaules blanches, Euplecte à épaulettes, Veuve à ailes blanches, Veuve à épaulettes blanches
Taxanomie: Vidua albonotata Cassin, 1848*, Durban, South Africa.
Uiterlijke kenmerken
De spiegelwidavink is eveneens een non–parasitaire wida uit de Euplectes–familie. Het is een kleinere soort waarvan de man een korte staart draagt. De man is geheel zwart, op de vleugels na. Zijn snavel is zilvergrijs. Het kenmerk waaraan de soort zijn naam dankt is de witte spiegel op de vleugel. Dit kenmerk is bij alle ondersoorten aanwezig, al is de omvang van de witte spiegel verschillend. Wat bij de mannen uit de diverse ondersoorten wel verschilt, is de kleur op de vleugelbocht. Deze kan rood, bruin, geel of wit zijn, naar gelang de ondersoort.
De nominaat (Euplectes albonotatus albonotatus) heeft een gele schouderbocht, terwijl het ondersoort Euplectes albonotatus eques een bruine schouderbocht heeft.
De staart van de man is redelijk kort, in lengte vergelijkbaar met de geelmantelwida (Euplectes macrourus). Hij waaiert zijn staart, behalve soms in de vlucht, niet uit. De staart oogt daardoor vrij smal.
Deze soort lijkt volgens sommigen sterk op de roodschouderwida (Euplectes axillaris). Het verschil is echter duidelijk waarneembaar als men kijkt naar de grootte en de spiegel. De roodschouderwida is veel forser, de staart is breder en de witte spiegel ontbreekt.
De pop is wat moeilijker te onderscheiden van andere Euplectes–soorten. De vlekjes op de kop lopen in onregelmatige lijnen door tot op de mantel, waarin ze overgaan in de belijning van de vleugels. De vleugels zijn redelijk donker getekend met een bruine belijning. De uiteinden van de handpannen kunnen een zeer lichte, tot witte, arcering hebben. De zijkant van het lichaam is vaal gevlekt met bruine streepjes, welke doorlopen in een borstband. De keel is egaal en licht van kleur, met een donkerdere vlek in het midden van de hals, net iets boven de gevlekte borstband. De buik is licht, vaal wit, en egaal van kleur, evenals de anaalstreek. De staart is donker.
In de ruiperiode is de man duidelijk te onderscheiden van de pop, aangezien zijn witte spiegel (in verminderde mate) zichtbaar blijft, evenals de kleur van de vleugelbocht.
De man meet 16 centimeter en de pop 12 centimeter.
Ondersoorten
De spiegelwida heeft 3 ondersoorten, zoals hieronder beschreven.
Euplectes albonotatus eques ( Hartlaub, 1863*)
Deze ondersoort heeft langs de spiegel in de vleugel bruine schouderbochten. (zie foto's)
Man / Male
Man in rustkleed / Male non breeding
Pop / Female
Leefgebied: Centraal Afrikaanse Republiek, west en zuid Soedan, zuid en oost Ethiopië, west Rwanda, west Burundi, zuid Oeganda en Kenia zuid tot zuid Tanzania.
Euplectes albonotatus asymmetrurus ( Reichenow, 1892*)
Leefgebied: São Tomé eiland, west Gabon, PRCongo, west DRCongo en Angola.
Euplectes albonotatus albonotatus ( Cassin, 1848) = nominaat
De nominaat heeft langs de spiegel in de vleugel gele schouderbochten. (zie foto's)
Man / Male
Man in rustkleed / Male non breeding
Pop / Female
Leefgebied: zuid Tanzania, zuidoost DRCongo, Zambia, Malawi, noordoost Namibia (Caprivi region), noord en oost Botswana, Zimbabwe, zuid Mozambique, Swaziland en oost Zuid-Afrika.
Verspreidingsgebied en biotoop
De spiegelwida is een algemene soort en heeft een groot verspreidingsgebied. Hij komt voor van Zuid Afrika, oostelijk tot Gabon en noordelijk tot Zaïre.
De verschillende ondersoorten komen in dezelfde biotopen voor. Ze geven voorkeur aan moerassen en rietgebieden. Dit zijn tevens de gebieden waar de vogels broeden.
Huisvesting
Deze soort vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière moet ingericht worden met diverse soorten grassen. Deze planten mogen best dichte bossen vormen. Door deze te groeperen kunnen verschillende territoria gecreèerd worden. Er zijn tegenwoordig vele siergrassen te verkrijgen en velen hiervan voldoen aan de wensen van deze soort. Grassen uit de familie van Miscanthum zijn tot anderhalve meter hoog en passen, in tegenstelling tot het zeer hoog wordende pampagras, in de meeste volières. Voor de nestbouw worden stevige grassen gebruikt met een hoogte tot 150 cm. Met uitzondering kan men nesten verwachten in dichte struiken als buxus of taxus. Het gaat de vogels dus met name om grassen en rietsoorten met verticale stengels. Zitstokken of grotere takken zijn wel wenselijk, daar de spiegelwida buiten het kweekseizoen weinig tot niet actief is in het riet. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
Sociale eigenschappen
In de natuur treft men deze soort vaak aan in grote groepen van, gelet op geslacht, gemengde samenstelling. Mannen lijken elkaar redelijk goed te tolereren. In de volière blijkt dit echter anders.
Het is af te raden deze soort met meerdere mannen samen te houden in 1 volière. De man vertoont in avicultuur vaak agressiviteit jegens mannen van dezelfde soort. Deze agressiviteit wordt ook wel getoond naar andere Euplectes–soorten, waardoor deze soort beter op zichzelf gehuisvest kan worden. Gezien het geringe formaat van deze vogel wordt er door grotere Euplectes–soorten weinig boodschap genomen aan de agressiviteit van de spiegelwida. Om escalatie door andere soorten te voorkomen, kan men deze vogels beter niet met andere wida's samen houden, alsook niet met grotere wevers uit het geslacht Euplectes.
Het is aan te raden om meer poppen per man te huisvesten. Het is niet uitgesproken dat de man polygaam is, maar om de pop enigszins te ontzien in avicultuur, kan men beter meerdere poppen bij een man plaatsen.
Ze zijn tolerant en verdraagzaam richting andere vogels, ook kleinere, maar ruimte speelt hierin ook een belangrijke factor. Tijdens de kweek zijn de vogels beduidend minder tolerant, maar door het geringe formaat hoeven we ons doorgaans niet teveel zorgen te maken. Echter is waakzaamheid wel geboden, zeker wanneer we deze soort met kleinere en minder weerbare vogels samen houden. Desondanks is de spiegelwida prima geschikt voor een gezelschapsvolière.
Voeding
Deze wida's eten een basis van zaden en hebben daarnaast een grote behoefte aan dierlijke eiwitten in de vorm van insecten. Een basis van gemengd tropenzaad volstaat met aanvulling van wat graszaden. Voor een complete zaadmengsel voor deze soort, wordt het zaadmengsel voor Ploceidae aanbevolen.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheden kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zoals voor alle wevers en wida's van belang is, mag ook bij deze soort, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogels er naar genoegen van op kunnen nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen, maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk. In de natuur eet deze soort veel termieten en miereneieren. Als dit voor handen is, dient het uiteraard aanbeveling dit te voeren in plaats van andere soorten levend voor. Tevens maken rupsen deel uit van het natuurlijk dieet van deze soort. Men kan hierin tegemoet komen door de vogels wasmotlarven te geven.
Voortplanting
Deze soort is, zover bekent, nog niet nagekweekt in Nederland of België, maar de nominaat (Euplectes albonotatus albonotatus) wordt sinds 2012 en de Euplectes albonotatus eques sinds 2013 in Nederland gekweekt.
Voor de kweek is het belangrijk te weten dat de spiegelwidavink non–parasitair is, wat inhoud dat deze zelf een nest bouwt en zelf de jongen uitbroed en opvoed. Dit in tegenstelling dus tot de wida's die vallen onder de familie Vidua.
De incubatietijd van deze soort bedraagt 12–14 dagen.
De jongen (mannen) komen pas na 1 jaar op kleur, hoewel dit nog geen volledig prachtkleed is. Geslacht is wel te bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te weven en te ‘zingen’. Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een goede geslachtsbepaling.
De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.2.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.