Hartlaub's widavink
Euplectes hartlaubi
Algemeen
English: Marsh Widowbird, Hartlaub's Marsh Widowbird
Deutsch: Hartlaubweber, Hartlaubwida
Français: Euplecte des marais, Veuve des marais
Taxanomie: Penthetria hartlaubi Bocage, 1878*, Caconda, Angola.
Uiterlijke kenmerken
De Hartlaub's widavink is non–parasitaire wida. Deze soort is vrij fors gebouwd. In vorm is de nominaatvorm gelijkend met de geelrugwidavink (Euplectes macrourus). Beide ondersoorten zijn zeer verschillend in uiterlijk. De tekening van de nominaatvorm komt sterk overeen met de lierstaartwidavink (Euplectes progne). De man van E.h.hartlaubi heeft namelijk een opvallend rode vleugelbocht met een witte teugel eronder. Verder is de man zwart van kleur en draagt een relatief korte staart, eveneens vergelijkbaar met de geelmantelwida. De snavel van de hartlaub's wida is, bij beide ondersoorten, zilver van kleur.
De noordelijke ondersoort, E.h.humeralis, lijkt meer op de Reichenow widavink (Euplectes psammocromius). Deze ondersoort is zo verschillend, dat het eerder een andere soort lijkt te zijn. De man draagt een veel langer staart, bestaande uit losse verlengde pennen, welke doen denken aan de staart van de roodkeelwida. De spiegel op de vleugel is gelig van kleur. De witte teugel ontbreekt en tevens is de gekleurde spiegel veel langgerekter dan de vleugeltekening van de nominaatvorm.
De mannen dragen, buiten het broedseizoen, hetzelfde kleed als de poppen. Ze zijn echter wel goed van de poppen te onderscheiden. De mannen zijn veel forser en dragen in de vleugelbocht nog de kleur die tijdens het prachtkleed op de vleugelbocht te zien is, naar gelang de ondersoort.
De poppen van de soort hebben net als de man een forse snavel, hoornkleurig. De oogstreek is licht van kleur, evenals de keel. Er loopt een donker bruine streep uit de snavelbasis richting de wang. De poppen hebben een gelijk bruin kleurige oorvlek en een sterk gestreepte kruin en achterhals. De middenborst, zijborst en flank zijn opvallend gestreept. Op de buik na, welke beige van kleur is, is de vogel bruin van kleur. De staart– en vleugelveren zijn zeer donker en hebben een lichter bruine zoom om de veren. Met name de staart is erg donker, bijna zwart.
Mannen van deze soort meten 22 cm in prachtkleed. Poppen zijn ongeveer 16 cm.
Ondersoorten
De hartlaub's widavink heeft 2 ondersoorten:
Euplectes hartlaubi humeralis ( Sharpe, 1901*)
Leefgebied: oost Nigeria, centraal Kameroen, oost Gabon, zuid PRCongo, zuidwest DRCongo (rondom de Congo rivier), west en zuid Oeganda en west Kenia.
Euplectes hartlaubi hartlaubi ( Bocage, 1878*) = nominaat
Leefgebied: centraal en noordoost Angola, zuidoost DRCongo, noord Zambia en extreem westTanzania (Ufipa region).
Verspreidingsgebied en biotoop
De verschillende ondersoorten komen in dezelfde biotopen voor. Ze geven voorkeur aan moerassen en rietgebieden. Dit zijn tevens de gebieden waar de vogels broeden.
Huisvesting
Deze soort vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières.
De hartlaub's wida doet zijn Engelse naam danken aan het biotooop waar hij te vinden is, namelijk moerasgebieden. De volière moet daarom ingericht worden met riet, of diverse soorten grassen als riet niet mogelijk of voorradig is. Deze planten mogen best dichte bossen vormen, al moet er wel een grasmat zijn voor de vogels om naar voedsel te zoeken en te baltsen. Er zijn tegenwoordig vele siergrassen te verkrijgen en velen hiervan voldoen aan de wensen van deze soort. Grassen uit de familie van Miscanthum zijn tot anderhalve meter hoog en passen, in tegenstelling tot het zeer hoog wordende pampagras, in de meeste volières.
Voor de kweek worden stevige grassen gebruikt met een hoogte tot 150 cm. Andere planten worden niet tot amper gebruikt. Het gaat de vogels dus met name om planten met verticale stengels. Zitstokken of grotere takken zijn wel wenselijk. De vogels kunnen hierop uitrusten en op paren, alsook baltsen.
Een klein ondiep beekloopje of vijvertje zal deze vogels zich echt thuis doen voelen. Ze badderen graag.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
De soort is geen uitgesproken zonliefhebber. Om de vogels te plezieren kan ervoor gekozen worden om het dak van de volière deels te laten begroeien met een klimplant.
Sociale eigenschappen
Het is af te raden deze soort met meerdere mannen samen te houden in 1 volière, vanwege de agressiviteit van de man.
De agressiviteit wordt vooral geuit naar gelijkende soorten met rode of überhaupt gekleurde vleugelbochten. Soorten als de lierstaartwida (Euplectes progne), roodschouderwida (Euplectes axillaris) en geelmantelwida (Euplectes macrourus) mogen dus nooit met deze soort tezamen gehouden worden. Deze agressiviteit wordt ook wel getoond naar andere Euplectes–soorten, waardoor deze soort beter op zichzelf gehuisvest kan worden.
De mannen zijn in de paartijd zeer druk en ontzien de poppen hierbij niet. Er moeten daarom meerdere poppen aanwezig zijn voor de man. In de natuur is algemeen dat een dominante man de beschikking heeft over, minstens, vijf poppen. Ze zijn tolerant en verdraagzaam richting andere vogels, ook kleinere, maar ruimte speelt hierin ook een belangrijke factor (zoals geldt bij alle wevers), alsook de kleuren van de vogels.
Voeding
Deze wida's eten een basis van zaden en hebben daarnaast een grote behoefte aan dierlijke eiwitten in de vorm van insecten. Een basis van gemengd tropenzaad volstaat met aanvulling van wat graszaden. Voor een complete zaadmengsel voor deze soort, wordt het zaadmengsel voor Ploceidae aanbevolen.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, alsook bij aanvang van de rui. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogels er naar genoegen van op kunnen nemen.
Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen, wasmotlarven en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen, maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Voortplanting
Deze soort is tot op heden, zover bekent, nog niet nagekweekt in Europa. Dit is mede te wijten aan het feit dat de vogels nauwelijks zijn geïmporteerd in het verleden.
Voor de kweek en diens omschrijving wordt dan ook verwezen naar gelijkende soorten binnen het geslacht Euplectes.
De Hartlaub's widavink is een echte riet– en moerasbewoner. Hier moet de volière dan ook op aangepast worden. De inrichting van de volière zal een belangrijk hulpstuk zijn tot een succesvolle kweek.
De soort is non–parasitair, wat inhoud dat de soort zelf een nest bouwt en zelf de jongen uitbroed en opvoed. Dit in tegenstelling dus tot de wida's die vallen onder de familie Vidua.
De incubatietijd van deze soort bedraagt 12–14 dagen.
De jongen (mannen) komen pas na 1 jaar op kleur, hoewel dit nog geen volledig prachtkleed is. Het geslacht is bij jonge vogels te bepalen door te kijken naar de houding van de vogels, alsook naar de afmetingen. Mannen van deze soort zijn veel forser dan de poppen. Daarnaast kan men het geslacht bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te weven en te “zingen”.
Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een gegarandeerde geslachtsbepaling.
De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.2. Mannen van deze soort kunnen beter geringd worden met ringmaat 3.5.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.