Roodkeelwidavink
Euplectes ardens
Algemeen
English: Red-collared Widowbird, Cut-throat, Eastern Red-collared Widowbird, Long-tailed Black Whydah, Red-naped Widowbird
Deutsch: Schildweber
Français: Euplecte veuve-noire, Euplecte à col rouge, Euplecte de feu, Veuve de feu, Veuve niobé
Taxanomie: Fringilla ardens Boddaert, 1783*, South Africa.
Uiterlijke kenmerken
Deze soort is een apart lid uit de Euplectes–familie. De Euplectes familie omvat zowel wevers als wida's. De roodkeelwidavink is een non–parasitaire wida. Deze soort wordt (exclusief staart) maximaal 16 centimeter. De staart van de man kan 20 tot 25 centimeter worden. De poppen zijn een slag kleiner dan de man en meten ongeveer 12 á 13 centimeter.
De ondersoort die het meest gehouden wordt, is Euplectes a. ardens en Euplectes a. concolor. Deze eerstgenoemde ondersoort is de nominaatvorm. Hij is geheel zwart met een bruine markering op de veren van de vleugels. Zijn keel heeft een rode band, net als de bandvink (Amadina fasciata). De andere ondersoort is in vorm precies hetzelfde als voorgaande soort, echter mist hij het rood in de bevedering. Hij wordt ook wel ‘zwarte wida’ genoemd. De minder voorkomende ondersoort, in de volière, is Euplectes a. suahelicus. Deze ondersoort heeft een rode keel en deze rode band loopt door van de keel tot over de kop, waardoor er als het zware een zwart masker ontstaat op de kop. Euplectes ardens laticauda is een zeer zeldzame verschijning in Nederlandse volières. Deze is nagenoeg identiek aan voorgaande ondersoort, alleen is de kop veel roder. De ‘rode band’ is veel breder, waardoor de koptekening sterk doet lijken op die van de vlammenwever (Euplectes hordeacea). De snavel van de man is zwart. De vleugels zijn zwart met een bruine belijning waarvan de sprekendheid van het bruin en de mate ervan, enigzins afhankelijk is per ondersoort.
De poppen van deze ondersoorten zijn moeilijker te onderscheiden. Gemeenschappelijke kenmerken zijn de duidelijk langere staart van de poppen, in vergelijking met andere wida's uit het geslacht Euplectes. De mannen dragen, buiten het broedseizoen nagenoeg hetzelfde kleed als de poppen, maar de tekening van de mannen is iets sprekender.
Ondersoorten
De roodkeelwidavink heeft 3 ondersoorten, zoals hieronder beschreven
Euplectes ardens ardens ( Boddaert, 1783*)
Man / Male
Man in rustkleed / Male non breeding
Pop / Female
Leefgebied: zuid Mali, noord Guinea, binnenland Sierra Leone, noord Liberia, noord Ivoorkust, zuidwest Niger, centraal en zuidoost Nigeria, Kameroen, Centraal Afrikaanse Republiek, zuid Soedan, zuid PRCongo, noordoost en zuid DRCongo, cenrtraal en zuidoost Angola, Oeganda, west Kenia en centraal en noordoost Tanzania zuid tot Zambia, Malawi, noordwest en zuid Mozambique, Zimbabwe (centraal plateau), Swaziland, Lesotho laaglanden en oost Zuid-Afrika.
Euplectes ardens laticauda ( M. H. C. Lichtenstein, 1823*)
Leefgebied: hooglanden van zuidoost Soedan, Ethiopië en Eritrea.
Euplectes ardens suahelicus ( van Someren, 1921*)
Leefgebied: hooglanden van Kenia en Tanzania.
In sommige literatuur wordt echter gesproken van meerdere ondersoorten. De verschillende ondersoorten mengen onderling ook, wat determinatie vermoeilijkt.
Niet erkende of oude ondersoorten:
- Euplectes ardens tropicus (beschreven in Karema, in Tanzania) is ondergerbacht bij de nominaat, Euplectes ardens ardens.
- Euplectes ardens teitensis
- Euplectes ardens concolor = een kleurslag, zie hieronder
Euplectes ardens concolor is geen ondersoort van de Euplectes ardens, maar een kleurslag; mannen met zwart verenkleed (beschreven uit Sierra Leone), beschouwd als een gemelaniseerde morph.
Nederlands: Zwarte Wida
English: Black Widowbird, Black Whydah
Deutsch: Einfarbwitwe
Français: Veuve noire
Uiterlijke Kenmerken
De Euplectes ardens concolor is geheel zwart met een bruine markering op de veren van de vleugels. Hij is in vorm precies hetzelfde als de roodkeelwidavink (Euplectes ardens), maar hij mist echter het rood in de bevedering, zoals de rode vlek op de keel. Daarom wordt hij ook wel ‘zwarte wida’ genoemd. Ook deze soort wordt (exclusief staart) maximaal 16 centimeter. De staart van de man kan 20 tot 25 centimeter worden. De poppen zijn een slag kleiner dan de man en meten ongeveer 12 á 13 centimeter.
Verspreidingsgebied en biotoop
Hun verspreidingsgebieden overlappen sterk op sommige plekken. De verschillende ondersoorten komen in nagenoeg dezelfde biotopen voor. Ze geven voorkeur aan moerassen en rietgebieden en bosgebieden, grenzend aan voorgenoemde biotopen. Dit zijn tevens de gebieden waar de vogels broeden.
Huisvesting
Deze soort vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière moet ingericht worden met diverse soorten grassen. Deze planten mogen best dichte bossen vormen. Door deze te groeperen kunnen verschillende territoria gecreëerd worden, zodat de soort samengehouden kan worden met andere weerbare vogels. Er zijn tegenwoordig vele siergrassen te verkrijgen en velen hiervan voldoen aan de wensen van deze soort. Pampagras wordt wel gebruikt voor de nestbouw (materialen), maar verder tonen de vogels er weinig interesse voor. Grassen uit de familie van Miscanthum zijn tot anderhalve meter hoog en passen, in tegenstelling tot het zeer hoog wordende pampagras, in de meeste volières. Voor de kweek worden stevige grassen gebruikt met een hoogte tot 150 cm. Het gaat de vogels dus met name om grassen en rietsoorten met verticale stengels. Zitstokken of grotere takken zijn wel wenselijk, daar we vogels minder actief zijn in het riet zoals soorten als de napoleonwever. Ook deze takken mogen in ruime mate aanwezig zijn. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk. De soort is geen uitgesproken zonliefhebber. Om de vogels te plezieren kan ervoor gekozen worden om het dak van de volière deels te laten begroeien met een klimplant.
Sociale eigenschappen
Het is af te raden deze soort met meerdere mannen samen te houden in 1 volière, vanwege de aggressiviteit van de man. Deze aggressiviteit wordt ook wel getoond naar andere Euplectes–soorten, waardoor deze soort beter op zichzelf gehuisvest kan worden. Agressie wordt met name getoond naar vogels die zwarte en/of rode bevedering hebben. Indien samengehouden met andere soorten, ook die andere kleuren dragen, dient er altijd een waakzaam oog te blijven richting deze soort. Tijdens de kweek zijn de vogels beduidend minder tolerant en soms zelfs gevaarlijk voor andere (kleinere) vogels. Er worden dan geen andere soorten en soortgenoten in hun territorium toegelaten. Ze worden het beste gehouden met meerdere poppen per man. In de natuur is algemeen dat ëën man de beschikking heeft over vijf poppen. De poppen worden zeker in de broedperiode nog wel nagejaagd door de man.
Voeding
Deze wida's eten een basis van zaden en hebben daarnaast een grote behoefte aan dierlijke eiwitten in de vorm van insecten. Een basis van gemengd tropenzaad volstaat met aanvulling van wat graszaden. Voor een complete zaadmengsel voor deze soort, wordt het zaadmengsel voor Ploceidae aanbevolen. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheden kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpat'. Zoals voor alle wevers en wida's van belang is, mag ook bij deze soort, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogels er naar genoegen van op kunnen nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpat' wordt ook opgenomen, maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Voortplanting
Deze soort is tot op heden, zover bekent, nog niet nagekweekt in Nederland of België, maar de zwarte wida wordt sinds 2012 en de nominaat roodkeelwida sinds 2014 in Nederland gekweekt.
Voor de kweek is het belangrijk te weten dat de roodkeelwidavink non–parasitair is, wat inhoud dat deze zelf een nest bouwt en zelf de jongen uitbroed en opvoed. Dit in tegenstelling dus tot de wida's die vallen onder de familie Vidua (parasitaire wida's). De incubatietijd van deze soort bedraagt 12–14 dagen.
De jongen (mannen) komen pas na 1 jaar op kleur, hoewel dit nog geen volledig prachtkleed is. Geslacht is wel te bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te weven en te ‘zingen’. Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een goede geslachtsbepaling.
De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.2.
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.