Reichenows widavink
Euplectes psammocromius

Algemeen

English: Buff-shouldered Widowbird, Buff-shouldered Whydah, Highland Marsh Widowbird, Montane Marsh Widowbird, Nyasa Marsh Widowbird
Deutsch: Reichenowweber, Reichenow Wida
Français: Euplecte montagnard, Veuve de Reichenow
Taxanomie: Penthetria psammocromia Reichenow, 1900*, Ukinga, Tanzania.

Uiterlijke kenmerken

Reichenows widavink mannen zijn in vorm zeer vergelijkbaar met de roodkeelwidavink (Euplectes ardens), zeker lettende op de staart, al is deze iets korter. Tot begin 2010 werd de Reichenows widavink gezien als een nauw verwante soort van de Hartlaub's widavink. DNA–onderzoek heeft echter uitgewezen dat de sort nauwer verwant is met de lierstaartwidavink (Euplectes progne). Iets wat, gelet op het uiterlijk, moeilijk is voor te stellen, aangezien de tekening en vorm sterk overeen komt met de nominaatvorm van de Hartlaub's widavink (E.h.hartlaubi). Mannen van de Reichenows widavink hebben een zwart verenkleed wanneer ze in prachtkleed zijn, met een witte tot gele vleugeltekening. De mantel van de mannen blijft vrij lang bruin gestreept. De mantel is dan ook het herkenningspunt van deze soort om te bekijken wanneer hij in absoluut prachtkleed verkeerd, aangezien de mantel dan egaal zwart is. Zijn vleugels bestaan uit overwegend witte veren, soms geel, met een zwarte zoom. De vleugelbocht zelf heeft altijd een gele vlek. Bij de vleugelbocht en de middelste dekveren heeft de man een onderbroken spiegel van witte veren. De handpennen zijn wit met een zwarte zoom.
De poten van de man zijn zwart en zijn snavel is zilverwit.
In tegenstelling tot de man, lijken de poppen wel op de lierstaartwida. Ze zijn langgerekt en hebben een meer liggende houding, dan de opstaande houding van mannelijke wida's. Ze zijn geheel bruin, met een gestreepte borst, middenborst, zijborst, flank en anaalstreek. De basiskleur op de vleugels is hetzelfde als die op de buik en borst, wat ze een flets uiterlijk geven. De handpennen zijn overwegend bruin en missen de opvallende donkere zomen zoals we die kennen van andere Euplectes–wida poppen. Als men de vleugel van de pop uitrekt, is er een gele of witte markering herkenbaar op de plaats waar de man een gelijkkleurige spiegel heeft. Ze hebben een weinig sprekende wenkbrauwstreep, maar wel een opvallende beige ring van veren om het oog. De poppen hebben een hoornkleurige snavel. De snavel van mannen in de rui blijft zilver van kleur.
De Reichenows widavink man bereikt in prachtkleed, inclusief staart, een lengte van 32 cm., terwijl de pop een kleine 15 cm. meet. Mannen in de rui zijn iets forser dan de pop.

Montoypisch

De Reichenows widavink is monotypisch; dwz geen ondersoorten

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: hooglanden van zuidwest Tanzania, en extreem noordoost Zambia en noord Malawi (Nyika Plateau).

 

De Reichenows widavink heeft een beperkt verspreidingsgebied. Binnen zijn verspreidingsgebied is de soort te vinden in vergelijkbare biotopen. Ze geven voorkeur aan moerassen en graslanden in hoger gelegen gebieden. Dit zijn tevens de gebieden waar de vogels broeden.

Huisvesting

De Reichenows widavink vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières.
De inrichting van de volière is zeer vergelijkbaar met inrichting van een volière voor de Hartlaub's wida. Beide soorten zijn moerasbewoners en hier dient de volière dan ook op aangepast te worden.
De volière moet daarom ingericht worden met riet, of diverse soorten grassen als riet niet mogelijk of voorradig is. Deze planten mogen best dichte bossen vormen, al moet er wel een grasmat zijn voor de vogels om naar voedsel te zoeken en te baltsen. Er zijn tegenwoordig vele siergrassen te verkrijgen en velen hiervan voldoen aan de wensen van deze soort. Grassen uit de familie van Miscanthum zijn tot anderhalve meter hoog en passen, in tegenstelling tot het zeer hoog wordende pampagras, in de meeste volières.
Voor de kweek worden stevige grassen gebruikt met een hoogte tot 150 cm. Andere planten worden niet tot amper gebruikt. Het gaat de vogels dus met name om planten met verticale stengels. Zitstokken of grotere takken zijn wel wenselijk. De vogels kunnen hierop uitrusten en op paren, alsook baltsen.
Een klein ondiep beekloopje of vijvertje zal deze vogels zich echt thuis doen voelen. Ze badderen graag.
De Reichenows widavink is sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kan deze soort prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.
De soort is geen uitgesproken zonliefhebber. Om de vogels te plezieren kan ervoor gekozen worden om het dak van de volière deels te laten begroeien met een klimplant.

Sociale eigenschappen

Zoals geldt voor alle Euplectes–wida's, is het ook voor deze soort aan te raden om hem niet samen te houden met andere Euplectes–wida's. De mannen van deze soorten vertonen in de paartijd een verhoogde mate van agressie jegens gelijkende soorten, alsook soortgenoten.
Het is daarom dus beter om de soort op zichzelf te houden en een kolonie op te zetten van deze vogels, bestaande uit één man met enkele poppen.
In de paartijd zijn de mannen erg driftig en achtervolgen de poppen veel. Het is daarom beter om de man te voorzien van enkele poppen. Dit zien we ook terug in de natuur, waar dominante mannen meerdere poppen hebben.
De Reichenows widavink kan samengehouden worden met Euplectes–wevers, zoals bijvoorbeeld de napoleonwever. Beide soorten komen in de natuur ook gezamenlijk voor. Houdt echter wel altijd een waakzaam oog richting deze soort.
Buiten het kweekseizoen zijn de vogels rustig en vriendelijk. Vogels in de rui zijn ook tolerant tegen vogels van hetzelfde geslacht.

Voeding

Het dieet van de Reichenows widavink is vergelijkbaar met die van de gelijkende wida–soorten.
Deze wida's eten een basis van zaden en hebben daarnaast een grote behoefte aan dierlijke eiwitten in de vorm van insecten. Een basis van gemengd tropenzaad volstaat met aanvulling van wat graszaden.
Voor een complete zaadmengsel voor deze soort, wordt het zaadmengsel voor Ploceidae aanbevolen.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, Alsook bij aanvang van de rui.
Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogels er naar genoegen van op kunnen nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen, wasmotlarven en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen, maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.

Voortplanting

Deze soort is tot op heden, zover bekent, nog niet nagekweekt in Europa. Dit is mede te wijten aan het feit dat de vogels nauwelijks zijn geïmporteerd in het verleden.
Voor de kweek en diens omschrijving wordt dan ook verwezen naar gelijkende soorten binnen het geslacht Euplectes.
De Reichenows widavink is een echte riet– en moerasbewoner. Hier moet de volière dan ook op aangepast worden. De inrichting van de volière zal een belangrijk hulpstuk zijn tot een succesvolle kweek.
De soort is non–parasitair, wat inhoud dat de soort zelf een nest bouwt en zelf de jongen uitbroed en opvoed. Dit in tegenstelling dus tot de wida's die vallen onder de familie Vidua.
De Reichenows widavink is polygaam en er moeten dus meerdere poppen bij een enkele man geplaatst worden in de volière.
De incubatietijd van deze soort bedraagt 12–14 dagen.
De jongen (mannen) komen pas na 2 jaar op kleur, hoewel dit nog geen volledig prachtkleed is. Het geslacht is bij jonge vogels te bepalen door te kijken naar de houding van de vogels, alsook naar de afmetingen. Mannen van deze soort zijn veel forser dan de poppen. Daarnaast kan men het geslacht bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te weven en te “zingen”.
Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een gegarandeerde geslachtsbepaling.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.2.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.