Codringtons staalvink of atlasvink
Vidua codringtoni

Algemeen

English: Zambezi Indigobird, Codrington's IndigobirdIndigobird, Green Indigobird, Peter's Twinspot Indigobird, Twinspot Indigobird, Twinspot Widowfinch, Zambezi Indigobird
Deutsch: Sambesiwitwe, Nicolai-Atlaswitwe, Purpuratlaswitwe
Français: Combassou de Codrington, Combassou de Condington, Combassou vert
Taxanomie: Hypochera codringtoni Neave, 1907*, Molilo's, near Petauke, Zambia.

 

Onder de groep der Vidua–wida's valt ook de groep der staalvinken. Een groep bestaande uit 11 zeer gelijkende soorten. Over het algemeen zijn de mannen te onderscheiden door te kijken naar de combinatie van vleugeltekening, poot– en snavelkleur. De zang van de mannen is een kopie van de zang van diens gastoudersoort. Op die manier is tevens te achterhalen met welke soort we te maken hebben. De poppen van de verschillende soorten staalvinken zijn zelfs in de hand eigenlijk niet te onderscheiden.

 

De Codringtons staalvink is ongeveer 10 centimeter en heeft zijn Engelse naam (Twinspot indigobird) te danken aan de gastouders die de soort verkiest, niet op basis van zijn eigen uiterlijk.
Mannelijke vogels hebben een zwart verenkleed met een blauwe, soms zeer donkergroen ogen glans. De vleugels zijn helemaal zwart. De snavel is zilverwit en de poten zijn vel oranjerood. Men kan dan de zang gebruiken om de vermoedde determinatie te bevestigen of ontkrachten, aangezien deze soort overeenkomsten heeft met veel andere soorten staalvinken. De zwarte vleugels in combinatie met de pootkleur is echter wel een doorslaggevend kenmerk voor deze soort.
Buiten het broedseizoen hebben de mannen een verenkleed dat sterk overeenkomt met dat van de poppen. Het is vaak moeilijk waar te nemen, maar mannen hebben een iets meer staande houding dan de poppen.
Er is geen beschrijving van de uiterlijke kenmerken bekend van de Codringtons staalvink poppen. Er wordt hierom verwezen naar de beschreven kenmerken van de gewone staalvink en de Wilsons staalvink.

 

Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

Uiterlijke kenmerken

Onder de groep der Vidua–wida's valt ook de groep der staalvinken. Een groep bestaande uit 11 zeer gelijkende soorten. Over het algemeen zijn de mannen te onderscheiden door te kijken naar de combinatie van vleugeltekening, poot– en snavelkleur. De zang van de mannen is een kopie van de zang van diens waardvogelsoort. Op die manier is tevens te achterhalen met welke soort we te maken hebben. De poppen van de verschillende soorten staalvinken zijn zelfs in de hand eigenlijk niet te onderscheiden.

 

Mannen van de Jos Plateau staalvink hebben een zwart verenkleed in prachtkleed, met een groene metaalglans. Het uiterlijk voorkomen van deze soort lijkt sterk op dat van de Jambandu staalvink. De Jambandu staalvink heeft echter een meer blauwe glans in het verenkleed. De vleugels van de Jos Plateau staalvink man zijn bruin, uitgezonderd de zwarte vleugeldekveren. Als de vogel in rusthouding zit, met ineengevouwen vleugels, loopt de bruine streep (gevormd door de bruine handpennen) door in een geheel donkerder bruine vleugelbocht. De staart is zwart. De poten zijn zeer licht roze, haast wit ogend, en de snavel is wit.
Buiten het broedseizoen hebben de mannen een verenkleed dat sterk overeenkomt met dat van de poppen. Het is vaak moeilijk waar te nemen, maar mannen hebben een iets meer staande houding dan de poppen.
De poppen van de Jos Plateau staalvink zijn zeer moeilijk te onderscheiden van andere staalvink–soorten en zullen met name zeer gelijkend zijn met de Jambandu staalvink. Een duidelijke omschrijving van kenmerken ontbreekt dan ook helaas.
Jonge staalvinken lijken, na het uitvliegen, sterk in kleur en tekening op de pop. Echter ontbreken de zwarte strepen die over de kop lopen. De jonge staalvinken zijn wel duidelijk te onderscheiden van de jongen van de gastouders. Dit in tegenstelling dus tot de wida's uit het geslacht Vidua.
De Jos Plateau staalvink meet 10 centimeter, zowel man als pop.

 

Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

Monotypisch

De Codringtons staalvink is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: zuid en zuidwest Tanzania, zuid Zambia, west en zuid Malawi, west en oost Zimbabwe, en noordoost Zuid-Afrika (noord KwaZulu-Natal).

 

De Codringtons staalvink heeft een gefragmenteerd verspreidingsgebied in vochtigere gebieden dan andere staalvink–soorten. Bossen aan rivieroevers, graslanden met een dichte begroeiing aan struiken en graslanden met Acacia's zijn gebieden waar deze vogels voorkomen. Ook voor de Codringtons staalvink geldt dat het voorkomen van deze soort meer afhankelijk is van de bewegingen van de gastoudersoort, dan dat het bepaalt wordt door eigen voorkeuren voor een bepaald habitat.

Huisvesting

Staalvinken hebben over het algemeen weinig voorkeur voor een bepaald gebiedstype en volgen meer de bewegingen van de gastoudersoorten. De habitattypes waar Codringtons staalvinken voorkomen wijkt echter af van de andere staalvinken. De omgeving in de natuur is groener en blijft dit ook vaak gedurende het gehele jaar.
In de volière kan met daarom dichte struiken plaatsen welke best dicht bossen mogen vormen. Houdt er echter wel rekening mee dat de Codringtons staalvinken veel tijd op de grond doorbrengen en dat een groot deel van de balts zich ook op de grond afspeelt.
Hier moet de ruimte voor zijn en het is dan ook goed om een groot gedeelte van het grondoppervlak met zand te bedekken. De wanden van de volière kan men laten begroeien met klimplanten. Dit biedt de vogels meer rust en zodoende kunnen ze schuilen bij guur weer.
Er mogen flink wat takken geplaatst worden zodat de mannelijke vogels deze kunnen gebruiken als uitkijkpunt en als plaats om zijn zang ten gehore te brengen.
Door de takken op verschillende plaatsen in de volière te plaatsen creëert men territoria voor de mannen en wordt de kans op onderlinge agressie in het broedseizoen geminimaliseerd. Indien dit principe wordt toegepast, waarbij men Codringtons staalvinken als groep wil huisvesten, is een ruime volière een echte vereiste. Biedt een territorium van minimaal drie tot vier vierkante meter per gehouden man.
Codringtons staalvinken zijn niet erg sterk en kunnen het beste tijdens de wintermaanden binnenshuis overwinteren. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de gastouders. Wanneer de vogels in de buitenvolière verblijven, dient er ten alle tijden toegang te zijn tot een droog en tochtvrij nachthok.

Sociale eigenschappen

Staalvinken zijn over het algemeen vriendelijke vogeltjes die met de meeste soorten astrildes prima samengehouden kunnen worden, zo ook de Codringtons staalvink. Echter zijn de mannelijke Codringtons staalvinken wel wat agressiever jegens soortgenoten van hetzelfde geslacht.
Het is daarom aan te raden deze soort te huisvesten in een volière waarin men een enkele man plaatst met meerdere poppen. Indien men er wel voor kiest meerdere mannen in een enkele volière tezamen te plaatsen, dient de volière zeer ruim te zijn. De mannen dienen dan minstens 9 vierkante meter grondoppervlak voor zichzelf te hebben. Uiteraard mag in een dergelijk geval de volière niet te dichtbevolkt zijn. Indien men meerdere mannen samen houdt is het vanzelfsprekend dat men in het broedseizoen wel een oogje in het zeil moet houden.
Als men zich op de kweek van deze soort wil toeleggen, dan is het aan te bevelen om de soort in een volière te plaatsen met alleen zijn gastoudersoort. De gastoudersoort van de purperstaalvink is de rode druppelastrilde (Hypargos niveoguttatus).
Een verhouding van één man op één pop, tezamen met een aantal exemplaren van de gastoudersoorten, is ook al voldoende om de soort tevreden te stellen. Ze trekken in nauw verband op met de rode druppelastrildes.
Houdt er tevens rekening mee dat de Codringtons staalvinken eieren kapot pikken bij de gastoudersoort, alsook andere soorten vogels, zoals we dit gedrag kennen bij de wida's uit het geslacht Vidua.
Door het gelijkend uiterlijk van de poppen, alsook de kans op het kruisen van soorten, is het beter om geen verschillende soorten staalvinken tezamen te houden in één volière.

Voeding

De Codringtons staalvink voedt zich voornamelijk met graszaden en doet dit dan ook op de grond. Het dieet omvat tevens een minimale aanvulling van wat kleine insecten als mieren en termieten, alsook diens eieren.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen en miereneieren.
In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden. Men biedt de vogels een natuurlijk voedingspatroon door de vogels in de rust een zaadmengsel voor te zetten van 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.

Voortplanting

Er is weinig bekend van de Codringtons staalvink. Er wordt daarom voor de kweek en diens eigenschappen verwezen naar de gegevens die bekend zijn van andere soorten staalvinken.

 

Als men met tot kweken wil komen met wida's en staalvinken, zal men eerst een aantal andere zaken op orde moeten hebben. Om te beginnen de gastouders. De staalvinken hebben gastouders in de vorm van vuurvinken, al vormt de Codringtons staalvink een uitzondering door de rode druppelastrilde als gastoudersoort te gebruiken.
Om tot een succesvolle kweek te komen moet de huisvesting dus hoofdzakelijk afgestemd zijn op de wensen van de gastoudersoort. Dan moeten de Codringtons staalvinken in broedstemming gebracht worden, synchroon lopend aan het kweekseizoen van de gastouders. De voeding is, behalve bij de gastouders, ook van belang om de staalvinken in stemming te krijgen voor de voortplanting.
Kijk hiervoor ook bij de huisvesting en voeding, zoals eerder beschreven in dit artikel.

 

De poppen van de Codringtons staalvinken leggen hun eieren, net als andere staalvinken, in series van een aantal dagen. De Codringtons staalvink legt één ei per dag en drie eieren per serie. Er zitten een aantal dagen tussen de periodes waarin de pop deze eieren legt. Doorgaans ongeveer een week.
Bij het leggen van hun ei pikken ze de eieren van de gastouders kapot. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren en zelfs een goed teken. De Codringtons staalvinken, behorende tot de groep van Vidua–wida's, zijn parasitaire vogels. Dit houdt in dat de pop van de Codringtons staalvink haar ei legt in het nest van een gastouder. Dit doet ze in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft.
De Codringtons staalvink legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. Ze pikt vervolgens het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is.

 

De eieren komen na 11 á 12 dagen uit. De jongen vliegen na ongeveer 18 dagen uit en zijn dan goed te onderscheiden van de gastoudersoort. De jongen worden na het uitvliegen nog ongeveer twee weken gevoerd door de rode druppelastrildes, waarna de jongen op gaan vliegen met andere Codringtons staalvinken.

 

Het geslacht is bij net uitgevlogen vogels moeilijk te bepalen. De mannen “staan” meer, waar de poppen wat “doorgezakt” op de zitstokken zitten. Dit is meer richtlijn dan regel. Geduld of sexen met behulp van DNA is de enige oplossing voor en geslachtsbepaling met absolute zekerheid.

De jonge mannen komen pas na twee jaar in een gevorderd prachtkleed. De poppen schijnen na een jaar al geslachtsrijp te zijn. Dit in tegenstelling dus tot de mannen.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5.

 

Het kweken met wida's en staalvinken is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.