Geelkeel- of Indische Rotsmus
Gymnoris xanthocollis
Algemeen
English: Chestnut-shouldered Petronia, Chestnut-shouldered Bush Sparrow, Chestnut-shouldered Rock Sparrow, Chestnut-shouldered Sparrow, Indian Yellow-throated Petronia, Indian Yellow-throated Sparrow, Indian Yellow-throated Rock Sparrow
Deutsch: Gelbkehlsperling, Kehlflecksperling
Français: Moineau à gorge jaune, Grand Moineau soulcie, Moineau soulcie à gorge jaune, Moineau soulcie africain, Moineau soulcie de l'Inde
Taxanomie: Fringilla xanthocollis E. Burton, 1838*, Ganges between Calcutta and Benares, India.
Uiterlijke kenmerken
De Indische rotsmus is saai gekleurd, olijfbruin op de rug en bleek, lichtbruin op de buik. Deze mus heeft een vuilgele vlek op de keel, daarom ook geelkeelmus genoemd. Het meest opvallend is de dubbele lichte vleugelstreep. De snavel is betrekkelijk smal en lang. In de broedtijd verkleurt de snavel van het mannetje naar zwart.
Ondersoorten
De Indische rotsmus heeft 2 ondersoorten, welke hieronder aangegeven.
Gymnoris xanthocollis transfuga E. J. O. Hartert, 1904*
Leefgebied: zuidoost Turkije, zuidoost Irak, zuidwest Afghanistan en zuid Pakistan; mogelijk ook voorkomend in de Syrische Eufraat
Gymnoris xanthocollis xanthocollis ( E. Burton, 1838*) = nominaat
Grootte/Size/Größe/Taille: 12,5-14 cm
Vleugel/Wing/Flügel/Aile: 77-89 mm (male), 76-85 mm (female)
Staart/Tail/Schwanz/Queue: 43-52 mm (male), 43-55 mm (female)
Poot/Tarsus/Bein/Tarse: 16-18 mm
Snavel/Culmen/Schnabel/Bec: 13-16 mm (from skull)
Gewicht/Weight/Gewicht/Poids: 14-20 g
Leefgebied: oost Afghanistan en noord Pakistan oost tot zuid Nepal, en het grootste gedeelte van India.
Verspreidingsgebied en biotoop
De Indische rotsmus komt in een verscheidenheid van beboste habitats voor; van droge wouden, jungle, doorndragende struiken, boomgaarden, heggen tot aan oases en dadelpalmen. Deze mus vindt men vaak in de buurt van de tuinbouwteelt of in dorpen.
Huisvesting
Sociale eigenschappen
Voeding
De Indische rotsmus foerageert in bomen en op de grond, op zoek naar een verscheidenheid van zaden, voornamelijk gras, onkruidzaden, graan, rijst, bessen en rijp fruit. Ook worden insecten gegeten, met inbegrip van mieren, snuitkevers, kevers en rupsen. Nectar van bepaalde planten neemt deze mus ook tot zich (op zulke momenten verkleurd vaak het voorhoofd naar goudgeel).
Voortplanting
* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.