Lierstaartwida
Euplectes jacksoni

Algemeen

English: Jackson's Widowbird, Jackson's Whydah
Deutsch: Leierschwanzwida
Français: Euplecte de Jackson, Veuve de Jackson
Taxanomie: Drepanoplectes jacksoni Sharpe, 1891*, Kikuyu, Kenya.

Uiterlijke kenmerken

Deze soort is een apart lid uit de Euplectes–geslacht. De Euplectes geslacht omvat zowel wevers als wida's. De lierstaartwidavink is de grootste wida en wordt daarom ook wel eens reuzenwida genoemd. Het is een non–parasitaire wida. De lierstaartwidavink wordt zeer beperkt gehouden in avicultuur en is, in tegenstelling tot in de natuur, een zeldzaamheid. De ondersoort die we tegenkomen in volières is doorgaans Euplectes jacksoni delamerei.
Deze soort is 18 centimeter. De lierstaartwida man is geheel zwart met een ivoorkleurige tot beige markering op de veren van de vleugels. Vanuit de vleugelbocht tot op de kleine dekveren loopt een witte band. In de vleugelbocht zelf bevind zich een rode bevedering, tot aan de onderste schouderveren. De snavel van de man is zilverkleurig, ook wanneer deze in de rui is. De staart van de man kan meer dan 40 centimeter worden in het broedseizoen!
De poppen van deze soorten zijn niet enorm moeilijk om te herkennen. De poppen zijn wat slanker dan de man maar zijn in lengte nagenoeg even groot. Ze hebben een spierwitte buik. De hals, middenborst en zijborst zijn grof gevlekt, beige vlekken op een witte ondergrond. De keel is eveneens wit met in sommige gevallen zeer kleine bruine vlekjes, in kleur identiek aan die van de hals en middenborst. De wenkbrauw loopt ver door en eindigt waar ook de oogstreep stopt. Ze hebben een donkere snorstreep, waarboven een witte rand, onder het oog langs, loopt. Deze witte band gaat door tot aan de snavelbasis van de bovensnavel.
De mannen dragen, buiten het broedseizoen nagenoeg hetzelfde kleed als de poppen, maar er is een duidelijk verschil herkenbaar in de rui. De mannen blijven de rode schouder en witte band eronder houder. Deze witte band kleurt meer beige, maar blijft duidelijk zichtbaar. Tevens blijven de handpennen en dekveren meer zwart bevatten dan de veren van de pop op deze plekken. Behalve zijn grootte, onderscheidt deze soort zich ook in het hebben van een extreem lange nagel aan de achterteen en een ver doorlopend culmen.

Monotypisch

De Lierstaartwida is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

 

Niet erkende of oude ondersoorten:  

  • Euplectes jacksoni delacouri -  Angola, DRC, Zambia
  • Euplectes jacksoni delamerei -  Kenia
  • Euplectes jacksoni progne - Botswana, Lesotho, Swaziland, Zuid–Afrika

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: hooglanden van west en centraal Kenia zuid tot noord Tanzania.

Het biotoop waar de lierstaartwida's de voorkeur aan geven zijn moerassen, rietgebieden en vochtige graslanden. De lierstaartwida's verkiezen rietlanden en moerassen vaak als broedgebied.

 

 

Huisvesting

Deze soort vereist een ruimere volière en is absoluut ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De inrichting van de volière dient volledig afgestemd te zijn op de kenmerken van deze soort. De lierstaartwida mannen kunnen slecht vliegen in de broedperiode vanwege hun lange staarten. Ze maken korte baltsvluchten en hebben hier dan ook de ruimte voor nodig. Een grasveldje is daarom zeker aan te reden. Dichte bebossing of groepering van planten moet vermeden worden, aangezien de man erin verstrikt kan komen te zitten. De volière kan daarom beter ingericht worden met een mooie grasmat en her en der diverse soorten siergrassen of riet. Er zijn tegenwoordig vele siergrassen te verkrijgen en velen hiervan voldoen aan de wensen van deze soort. Pampagras kan voor deze slecht vliegende soort beter vermeden worden. Grassen uit de familie van Miscanthum zijn tot anderhalve meter hoog en passen, in tegenstelling tot het zeer hoog wordende pampagras, in de meeste volières. Voor de kweek worden stevige grassen gebruikt met een hoogte tot 150 cm. Het gaat de vogels dus met name om grassen en rietsoorten met verticale stengels. Zitstokken of grotere takken zijn wel wenselijk. In tegenstelling tot napoleonwevers (Euplectes afer) welke zowat in het riet woont, heeft deze vogel de kans nodig uit te rusten op stevige takken.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen ze prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk. Zorg ook voor een ingang naar het nachthok die zich op de grond bevindt, zodat eventueel uitgeputte mannen ook naar binnen kunnen komen.

Sociale eigenschappen

Het is af te raden deze soort met meerdere mannen samen te houden in 1 volière, vanwege de agressiviteit van de man. Deze agressiviteit wordt ook wel getoond naar andere Euplectes–soorten, waardoor deze soort beter op zichzelf gehuisvest kan worden. Agressie wordt met name getoond naar andere wida's en vogels die hoofdzakelijk zwarte bevedering hebben. Dit geldt dus bijvoorbeeld ook voor wevers als de vlammenwever (Euplectes hordeacea). Indien samengehouden met andere soorten, ook die andere kleuren dragen, dient er altijd een waakzaam oog te blijven richting deze soort.

Tijdens de kweek zijn de vogels beduidend minder tolerant en soms zelfs gevaarlijk voor andere (kleinere) vogels. Er worden dan geen andere soorten en soortgenoten in hun territorium toegelaten. Ze worden het beste gehouden met meerdere poppen per man. In de natuur is algemeen dat één man de beschikking heeft over meerdere poppen, waar zelfs gevallen bekend zijn dat een enkele man 15 poppen had. De poppen worden zeker in de broedperiode nog wel nagejaagd door de man, alhoewel het weinig voorstelt gezien het verminderde uithoudingsvermogen van de man in deze periode.

Voeding

De lierstaartwidavink heeft een vrij breed dieet. Hij eet voornamelijk zaden, maar een groot deel van zijn menu bestaat ook uit insecten. Er is veel onderzoek gedaan naar deze soort in de natuur en er is daardoor veel bekent van zijn natuurlijke dieet.
Als dierlijk voer neemt de lierstaartwida, in de natuur, kevers, torren en spinnen op. Termieten worden ook gegeten. Zaden die de vogels in de natuur opnemen zijn onder andere:

  • Paspalum dilatatum
  • Paspalum distichum
  • Pennisetum clandestinum
  • Senecio juniperinus
  • Setaria sphacelata
  • Themeda triandra
  • Triticum


In de volière geven we deze wida's een basis van zaden en daarnaast een groot aandeel dierlijke eiwitten in de vorm van insecten. Een basis van gemengd tropenzaad volstaat met aanvulling van wat graszaden. Voor een complete zaadmengsel voor deze soort, wordt het zaadmengsel voor Ploceidae aanbevolen.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheden kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zoals voor alle wevers en wida's van belang is, mag ook bij deze soort, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogels er naar genoegen van op kunnen nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen, maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.

Voortplanting

Deze soort is tot op heden, zover bekent, nog niet nagekweekt in Nederland of België. Er zijn pogingen gedaan met de soort te kweken in 1982. Vanaf dat moment zijn er geen geregistreerde pogingen bekend. Voor de kweek en diens omschrijving wordt dan ook verwezen naar gelijkende soorten binnen het geslacht Euplectes, alsook naar onderzoek dat gedaan is naar de vogels in het wild.
De soort is non–parasitair, wat inhoud dat de soort zelf een nest bouwt en zelf de jongen uitbroed en opvoed. Dit in tegenstelling dus tot de wida's die vallen onder de familie Vidua (parasitaire wida's).

 

De man imponeert de poppen met zijn baltsvluchten en verenpracht. De poppen verkiezen een man met lange staartpennen. Hoe langer de staart, hoe geïnteresseerder de poppen zijn. De man bouwt het nest in de periode voordat zijn staart gaat groeien. Zodra zijn staart is doorgekomen, is hij er simpelweg niet meer toe in staat. De poppen nemen bij deze soort een groot deel van de nestbouw op zich.
Er worden doorgaans twee eieren gelegd en de incubatietijd van deze soort bedraagt 12–14 dagen.
De jongen (mannen) komen pas na 1 jaar op kleur, hoewel dit nog geen volledig prachtkleed is. Dit kan nog enkele jaren duren zelfs. Geslacht is wel te bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te “zingen”. Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een goede geslachtsbepaling.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.