Hanenstaartwidavink
Euplectes progne

Algemeen

English: Long-tailed Widowbird, Long-tailed Progne, Long-tailed Whydah, Sakabula
Deutsch: Hahnschweifweber, Hahnschweifwida
Français: Euplecte à longue queue, Euplecte géant, Veuve à épaulettes, Veuve géante, Veuve géante du Cap
Taxanomie: Emberiza progne Boddaert, 1783*, "Cape of Good Hope", South Africa.

Uiterlijke kenmerken

De volwassen mannen, in prachtkleed, zijn hoofdzakelijk glanzend zwart van kleur. De enige uitzondering hierop is de mantel, welke een bruine waas heeft, alsook een aantal van de vleugelpennen die een dunne bruine zoom hebben. De mannen hebben zwarte poten, donker bruine ogen (haast zwart lijkend) en een zilveren snavel. De ondersnavel is wat donkerder dan de bovensnavel. De mannen zijn een stuk forser dan de poppen en zijn ongeveer een 40% zwaarder dan de poppen.
Ze meten ongeveer 16 centimeter en hebben een staart die tijdens het prachtkleed ongeveer 20 centimeter lang is. De staart bestaat uit omhoog gebogen veren, lijkende op de staart van een haan. Het is dan ook het uiterlijk van de staart waaraan deze soort zijn naam dankt.
De jonge mannen van deze soort komen pas na twee jaar echt op kleur en beginnen dan een lange staart te ontwikkelen. De leeftijd van de mannen is echter nog goed te bepalen op de hoeveelheid bruine zomen in de vleugelpennen. Niet alleen de ontwikkeling van de staart is hierin dus van belang.
De poppen van de deze soort hebben, net als bij de andere Euplectes–soorten, een weinig sprekend verenkleed bestaande uit bruintinten. De tekening op de kop is echter het punt waarop we de soort kunnen onderscheiden. De algehele tekening heeft wat weg van de roodkeelwida poppen. Onder het oog heeft de pop van de hanestaartwida een zwart streepje in de vorm van een kommetje. De borst van de pop is warmer bruin dan de buik en is tevens gestreept met donkerder bruine streepjes, welke valer worden over de zijborst. De buik is licht bruin en niet getekend. De staart is voor een pop uit het geslacht Euplectes, tamelijk lang, al moet dit relatief genomen worden.

 

De hanenstaartwidavink wordt in de handel vaak verward met de zwarte ondersoort van de roodkeelwidavink (Euplectes ardens concolor). In de natuur heeft de hanenstaartwidavink wel overlap in het verspreidingsgebied van de roodkeelwidavink, maar niet met deze betreffende zwarte ondersoort, die we tegenkomen in westelijk Afrika. De soorten zijn echter gemakkelijk te onderscheiden. De roodkeelwida heeft een zwarte snavel, tegen de zilveren snavel van de hanestaartwida. De staart van de roodkeelwida bestaat uit lange rechte veren terwijl de hanestaartwida duidelijk omhoog gebogen staartpennen heeft. Daarnaast heeft de roodkeelwidavink een veel slanker voorkomen. De hanestaartwida is een echte robuuste soort. 

Ondersoorten

De hanestaartwidavink heeft 3 ondersoorten, zoals hieronder beschreven

 

Euplectes progne delamerei ( Shelley, 1903)

 

Leefgebied: hooglanden van centraal Kenia.

 

Euplectes progne delacouri Wolters, 1953*

 

Leefgebied: zuid DRCongo, zuid Angola en west en noordoost Zambia.

 

Euplectes progne progne ( Boddaert, 1783*)

 

 

Leefgebied: zuidoost Botswana, oost Zuid-Afrika, west Swaziland en Lesotho.

 

Verspreidingsgebied en biotoop

De hanenstaartwidavink heeft een beperkt verspreidingsgebied, mede door zijn habitateisen. De vogel komt voor in hoger gelegen gebieden, met name graslanden. Voor de voortplanting zoekt deze soort drogere graslanden op dan de gebieden waar hij normaliter verblijft. Deze locaties, waar de vogels in het broedseizoen verblijven, worden vaak jaren achtereen bezocht. Dit maakt de soort kwetsbaar voor verstoringen, wat dan ook blijkt uit de status die de IUCN deze vogel heeft gegeven: ‘Near Threatened’. Een beperkt leefgebied, specifieke habitatvoorkeuren en habitatfragmentatie vormen een combinatie die voor veel soorten slecht is bij te benen. De graslanden waarin ze voorkomen worden vaak ieder seizoen afgebrand ter voorkoming van een tekenuitbraak onder het vee.

Deze IUCN status krijgt de hanestaartwida nog niet zozeer omdat zijn aantallen onder een kritiek niveau liggen, maar meer omdat ze gevoelig zijn voor verstoringen. Er wordt wel verwacht dat de soort in de komende 10 jaar sterk zal afnemen, omdat momenteel al een afname in hun aantallen wordt waargenomen.
De hanenstaartwida is alleen te vinden in het westen en centrale deel van Kenia, alsook in het noorden van Tanzania.

Huisvesting

De hanenstaartwidavink is een soort met aardig wat eisen, wat al enigszins terug te zien was in de habitateisen die de soort in de natuur stelt.
Het is een zeer forse vogel die veel bewegingsruimte nodig heeft. Deze soort vereist dan ook een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières.
Deze ruimte moet men vooral bieden op de grond. De hanestaartwida foerageert voornamelijk op de grond, maar vertoond daar ook zijn balts aan de poppen. De volière moet daarom ingericht worden met een grote open grasmat. Het is zeker aan te raden minstens 80% van het grondoppervlak te bedekken met graszoden. Als men beplanting wil aan brengen, doe dit dan alleen met siergrassen. De vogels bouwen hier hun nesten in en de poppen verschuilen zich erin tegen de opdringerige mannetjes. Deze siergrassen mogen, aan de randen van de volière, best dichte bossen vormen. Er zijn tegenwoordig vele siergrassen te verkrijgen en velen hiervan voldoen aan de wensen van deze soort. Grassen uit de familie van Miscanthum zijn tot anderhalve meter hoog en passen, in tegenstelling tot het zeer hoog wordende pampagras, in de meeste volières. Men hoeft slechts een enkele tak in de volière te plaatsen zodat de vogels hierop kunnen resten, alsook eventueel paren.
De vogels badderen graag, met name de poppen die hier iets beter toe in staat zijn gezien hun verkorte staartveren. Hier moet men de gelegenheid toe bieden door of een waterschaal te plaatsen of een ondiepe beekloop aan te leggen.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

De hanenstaartwidavink is een uiterst territoriale soort en verdedigt zijn territorium zoals we dat van geen andere wida kennen. De mannen kunnen ronduit agressief zijn jegens gelijkende of nauw verwante soorten. Ondanks dat het verspreidingsgebied van de hanenstaartwida overlapt met dat van andere wida–soorten (lierstaartwida, roodkeelwida etc.), komen we in de gebieden waar de hanenstaartwida voorkomt geen andere wida's tegen.
Dit is uiteraard deels te wijten aan de specifieke habitateisen van de hanestaartwida, maar vooral door zijn dominante karakter.
Het is daarom ook af te raden deze soort samen te houden met andere Euplectes–soorten, dan wel andere dominante Ploceidae. Indien er de mogelijkheid toe is, is het een beter idee om de vogels alleen met hun eigen soort in aparte volière te huisvesten.
De hanestaartwida is polygaam, waardoor we dus meer poppen per man dienen te houden. In de natuur houdt een enkele dominante man er ongeveer vijf poppen op na. Dit dient ook ongeveer de richtlijn te zijn voor de vogels in avicultuur, om de poppen wat rust te kunnen bieden in het broedseizoen. De man wil de poppen dan nog wel erg najagen.
Buiten het broedseizoen verandert het karakter van de man naar een veel rustigere staat, waarin het tevens mogelijk is de soort in een gemengde volière te huisvesten. Het is dus met name de man die in het broedseizoen zijn dominantie met agressie uit, terwijl de poppen erg vreedzaam zijn.

Voeding

In de natuur brengt de hanestaartwidavink een groot deel van zijn tijd door op de grond. Niet alleen voor de balts, maar ook voor het foerageren.
Ze eten voornamelijk zaden van grassen, met name Panicum–soorten, maar daarnaast wordt hun menu aangevuld met insecten in de vorm van miereneieren en termieten.
Met name in de periode wanneer er jongen zijn, alsook in de korte aanvang daartoe, wordt er een verhoogde hoeveelheid van deze insecten opgenomen door de vogels.
In de volière volstaat een basis van gemengd tropenzaad met aanvulling van wat graszaden. Voor een complete zaadmengsel voor deze soort, wordt het zaadmengsel voor Ploceidae aanbevolen.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, alsook bij aanvang van de rui. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogels er naar genoegen van op kunnen nemen.
Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen, wasmotlarven en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen, maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Het is aan te raden om voor deze soort de voederbakken niet te hoog in de volière te plaatsen, maar redelijk dichtbij, dan wel op, de grond.

Voortplanting

Deze soort is tot op heden, zover bekent, nog niet nagekweekt in Europa. Dit is mede te wijten aan de specialistische eisen die de vogels stellen, dan wel dat de vogels nauwelijks zijn geïmporteerd in het verleden. Tegenwoordig komen we deze soort niet of nauwelijks meer tegen in de Westerse avicultuur.
Voor de kweek en diens omschrijving wordt dan ook verwezen naar gelijkende soorten binnen het geslacht Euplectes en de eigenschappen van deze soort in het wild.

 

Het is eigenlijk wonderlijk dat deze soort voorheen weinig is geïmporteerd, zeker als we kijken naar de balts van de man. Een waar schouwspel waar in een film geen muziek voor nodig zou zijn om de pracht ervan te laten spreken.
De man maakt tijdens zijn balts korte vluchten stijl omhoog, waarna hij zich laten vallen met een glijvlucht in het hoge gras. Eenmaal op de grond wordt zijn vertoning voortgezet. Als een vechtende haan springt de man omhoog, tot net boven het hoge gras en doet dit met opgetrokken staart. Al zijn staartveren worden zo tentoon gespreid.

 

De hanenstaartwidavink is veel op de grond te vinden en het laat dan ook weinig te raden over als blijkt dat ook zijn nest op de grond gebouwd wordt. De hanestaartwida man bouwt het nest zelfstandig tussen twee graspollen, niet hoger dan 10 centimeter van de grond.
Doorgaans ligt het nest, met een zijingang gewoon op de grond tussen de twee graspollen. Het nest wordt gebouwd van grasstengels en het nest zelf krijgt in verloop van tijd een verdroogd uiterlijk doordat de stengels verdrogen. Om net nest verborgen te houden vouwt de man de grasstengels en diens bladeren over het nest en weeft ze er soms zelfs in mee. Hier moet de volière dan ook op aangepast worden. De inrichting van de volière zal een belangrijk hulpstuk zijn tot een succesvolle kweek.

 

De soort is non–parasitair, wat inhoud dat de soort zelf een nest bouwt en zelf de jongen uitbroed en opvoed. Dit in tegenstelling dus tot de wida's die vallen onder het geslacht Vidua.
De hanestaartwidavinken leggen 2 tot 4 eieren welke in ongeveer 12 tot 13 dagen worden uitgebroed. Het duurt vervolgens ongeveer 14 dagen voordat de vogels uitvliegen en nog ruim 2 weken, doorgaans 17 dagen, alvorens de vogels geheel zelfstandig zijn.
Het grootbrengen van de jongen gebeurt geheel door de pop, ook na het uitvliegen van de jongen. De man beschermt het territorium waarin de nesten en jongen zich bevinden, maar daar houden zijn taken dan ook wel ongeveer op.

 

De jongen (mannen) komen pas na 1 jaar op kleur, hoewel dit nog geen volledig prachtkleed is. Het duurt minstens 2 jaar alvorens het kleed van een jonge man opdat van een volwassen exemplaar in broedkleed lijkt.
Het geslacht is bij jonge vogels te bepalen door te kijken naar de houding van de vogels, alsook naar de afmetingen. Mannen van deze soort zijn veel forser dan de poppen. Daarnaast kan men het geslacht bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te baltsen, weven en te ‘zingen’.
Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een gegarandeerde geslachtsbepaling.

 

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.2. Mannen van deze soort kunnen beter geringd worden met ringmaat 3.5.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.