Smalstaartparadijswida
Vidua paradisaea

Algemeen

English: Eastern Paradise-Whydah, African Paradise-Whydah, Eastern Paradise Widow, Long-tailed Paradise Whydah, Long-tailed Paradise Widow, Paradise Whydah, Paradise Widow
Deutsch: Schmalschwanz-Paradieswitwe, Schmalschwanzwitwe, Spitzschwanz-Paradieswitwe
Français: Veuve de paradis, Veuve à collier d'or, Veuve à collier d'or de Verreaux
Taxanomie: Emberiza paradisaea Linnaeus, 1758*, Africa = Angola.

Uiterlijke kenmerken

De groep der paradijswida's omvat vijf soorten, welke allen redelijk gelijkend zijn. In de handel worden deze soorten dan ook vaak tot één soort gerekend: de paradijswida.
Het onderscheid tussen de verschillende soorten is echter wel goed waarneembaar. Zelfs de poppen zijn onderling te onderscheiden.

 

De man van de smalstaartparadijswida lijkt sterk op de langstaartparadijswida. Zijn staart meet in volledig prachtkleed echter maximaal 25 centimeter, tegen de minimaal 27 centimeter van de langstaartparadijswida. De staartlengte is niet het enige verschil. De nek van de smalstaartparadijswida is geel. Deze gele band heeft een zwarte zoom eromheen, doorlopend van de mantel naar de nek. Bij andere paradijswida–soorten loopt de kleur van de borst en zijborst door naar de nek, zonder zwarte onderbreking. De vleugels en mantel van de man zijn ook zwart, evenals de kop, de snavel, de anaalstreek en de poten. De buik is beige van kleur.
Het zwart van de keel loopt in een punt toe op de borst. De zijborst in donker roodbruin. De mannen hebben vier opvallende staartpennen. Twee korte pennen welke een vrij hoge kam hebben. De twee andere pennen zijn sterk verlengd en meten maximaal 25 cm. Deze staartpennen zijn geheel zwart.
Buiten prachtkleed lijkt de man sterk op de pop. Hij is te herkennen aan de sprekendheid van de tekening, opvallender zwarte tekening en zijn staande houding.
De houding van de man en pop verschillen, waardoor ze in grootte lijken te verschillen. De mannen hebben een meer staande houding, tegen de liggende houding van de poppen.
De vogels zelf meten 13 centimeter, zowel man als pop.
Het verenkleed van de pop bestaat uit bruine en grijze tekeningen. De wangtekeningen en oogstrepen zijn kenmerken waarop we de poppen van de diverse soorten kunnen onderscheiden. De pop van de smalstaart paradijswida is het donkerste van de diverse paradijswida–soorten. Ze is opvallend gestreept en haar verenkleed bevat voornamelijk bruine veren, op de buik na. De keel, buik en anaalstreek zijn wit, de borst zeer licht bruin. De zijborst is bruin, dezelfde kleur als de mantel, met opvallende grove streepjes. De oogstreep is eveneens een zeer belangrijk punt bij de determinatie van vrouwelijke smalstaart paradijswida's. Voor het oog bevindt zich een vale vlek. De oogstreep die achter het oog loopt is vaal zwart maar wel opvallend. Uit deze oogstreep lopen twee verticale halve maantjes, iets valer dan de oogstreep zelf, maar evens duidelijk zichtbaar. De poten zijn hoornkleurig, maar de snavel is tamelijk donker, in een grijstint.

 

man / male

 

 

pop / female

 

 

 

Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

Monotypisch

De smalstaart paradijswida is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: zuidoost Soedan, Ethiopië (afwezig in de Ogaden woestijn en oost Bale), Somalië (west  47° oost), oost DRCongo (Ruzizi Valley, in Kivu), oost Oeganda, Kenia, Tanzania, en van west en zuid Angola en zuid Zambia oost tot Malawi en Mozambique en zuid tot centraal Namibië, centraal en zuidoost Botswana, Zimbabwe, Swaziland en noord en noordoost Zuid-Afrika. De smalstaartparadijswida is een wijd verspreide soort en is het meest talrijk in Mozambique. Zijn verspreidingsgebied overlapt veel van de verspreidingsgebieden van de andere paradijswida–soorten. Binnen dit verspreidingsgebied verkiest deze soort vergelijkbare biotopen. Zijn voorkeur gaat hierin uit naar droge gebieden, voornamelijk savannes, met een geringe dichtheid van Acacia's.

 

 

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is mede noodzakelijk vanwege zijn bijzondere eisen voor wat betreft de kweek. Deze vogelsoort maakt gebruik van gastouders, in de vorm van de melba-astrilde (Pytilia melba).
De volière kan ingericht worden met enkele grote takken en verder met dichte struiken, als bijvoorbeeld buxus boompjes. De bodem van de volière kan bedekt worden met 30% gras en 70% zand. De vogels bevinden zich vaak op de grond, waar ze in de natuur een groot deel van hun voedsel verzamelen.
Het is, voor de kweek, voornamelijk belangrijk om de pleegouders tevreden te stellen en de volière op diens wensen in te richten. Hierbij moet natuurlijk wel rekening gehouden worden met afmetingen en baltsvluchten van de smalstaart paradijswida man.
Als de kweek met andere Vidua–wida's als richtlijn gebruikt wordt voor deze soort, dan ligt de grootste kans op succes in een voliere die ingericht is op de eisen van de pleegouders en waarin geen andere vogels huisvest dan de eigen soort en de gastoudersoort.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen, maar bijverwarming in de winter is wenselijk. Plaats tevens dikke stokken in de volière gedurende de wintermaand, aangezien de tenen van de wida's gevoelig zijn voor vorst.

Sociale eigenschappen

Ook de smalstaartparadijswida heeft een uitgebreide gebruiksaanwijzing nodig. De vogels zijn, in het broedseizoen, zeer dominant en het is af te raden meer dan één man per volière te huisvesten. Men plaatst het beste één man met één of meer poppen in een volière, tezamen met een groep van de gastoudersoort waar deze soort op parasiteert, in dit geval dus de melba–astrilde (Pytilia melba). Het is aan te raden, indien er de mogelijkheid toe is, meerdere poppen per man te huisvesten om zo de poppen wat te ontzien in het broedseizoen, wanneer de mannen de poppen geen moment uit het oog verliezen.
Kijkende naar de mate van agressiviteit, dan is de groep der paradijswida's vele malen minder agressief dan een soort als de dominikanerwida (Vidua macroura).
Houdt men geen poppen bij de man, dan is het mogelijk om meerdere mannen tezamen te houden. In de natuur komen mannen van deze soort ook voor in groepen van gelijk geslacht. Uiteraard is een ruime volière dan wel een vereiste.
Deze wida's werden/worden veel in gezelschapsvolières gehouden, waar ze toch voor de nodige opschudding zorgen en kunnen fungeren als stoorzender. De man van de smalstaart paradijswida zal geen andere vogels najagen, zoals de dominikanerwida dat wel doet, maar heeft wel de eigenschap (alsook geldt voor de pop) eieren van andere vogels aan te pikken. Meer over dit gedrag, en diens verklaring, is te vinden bij ‘voortplanting’.

Voeding

In de natuur eten deze vogels voornamelijk zaden, met een minimale aanvulling van wat insecten als mieren en termieten, alsook diens eieren. Kleine spinnetjes worden incidenteel ook wel opgenomen.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen, miereneieren en spinnen. Insecten met een kleiner formaat dus.
In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden. Men biedt de vogels een natuurlijk voedingspatroon door de vogels in de rust een zaadmengsel voor te zetten van 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.

Voortplanting

De paradijswida's moeten in broedstemming gebracht worden, synchroon lopend aan het kweekseizoen van de gastouders. De gastouders kan men stimuleren tot de kweek door de inrichting van de volière op de betreffende soort af te stemmen, in combinatie met een optimale voeding.
De voeding is ook van belang om de wida's in stemming te krijgen voor de voortplanting.
Kijk hiervoor ook bij de huisvesting en voeding, zoals eerder beschreven in dit artikel.

 

Bij de sociale eigenschappen van deze soort, is het punt al aangekaart dat deze soort eieren kapot kan pikken van andere vogels. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren en zelfs een goed teken. De wida's, behorende tot de groep van Vidua–wida's, zijn parasitaire wida's. Dit houdt in dat de pop van deze wida haar ei legt in het nest van een gastouder. Dit doet ze in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft.
De wida pop legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. De wida pop pikt het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is.
Dit gedrag doet denken aan dat van de koekoek (Cuculus canorus), waarbij de volwassen vogel haar ei legt in het nest van een pleegouder. De jongen van de koekoek gooien de jongen van de pleegouder uit het nest, om zo zelf de maximale kans te hebben om groot te komen. De wida's wijken hier van af, aangezien de jonge wida's de overige nestjongen ongemoeid laten. De wida pop pikt het ei, dat ze in het nest van de pleegouders (waardvogels) aantreft als ze haar ei wil gaan leggen, stuk.
De gastoudersoort van de smalstaart paradijswida is de melba–astrilde. Deze astrildes zijn al vrij schaars in avicultuur, maar de smalstaart paradijswida is een fijnproever. Hij heeft namelijk een uitgesproken voorkeur voor één bepaalde ondersoort van de melba-astrilde, namelijk Pytilia melba soudanensis. De zang van beide soorten komt ook sterk overeen.
Uiteraard geld dat we moeten roeien met de riemen die we hebben, dus als men al aan een koppel melba–astrildes kan komen om met de soort te proberen te kweken, moet men hier genoegen mee nemen.

 

De smalstaart paradijswida's leggen één ei per dag in series van drie dagen. Deze series worden gedurende het broedseizoen onderbroken met tussenpozen van een aantal dagen. Een succesvol seizoen kan iets meer dan 20 eieren opleveren.
De wida eieren komen na 11 dagen al, in tegenstelling tot de broedduur van de gastouder, wiens eieren pas na 13 dagen uitkomen.
Als de jonge wida's uitkomen, tot zelfs na het uitvliegen, lijken de jonge wida's sprekend op de jongen van de waardvogels. Toch zijn ze wel te herkennen. De jonge wida's hebben over het algemeen een iets donkerdere huidskleur. Naast de huidskleur is ook de bektekening (de papillen) een kenmerk dat de soort doet onderscheiden van diens waardvogels.

 

Het geslacht is bij net uitgevlogen vogels moeilijk te bepalen. De mannen ‘staan’ meer, waar de poppen wat ‘doorgezakt’ op de zitstokken zitten. Dit is meer richtlijn dan regel.
Geduld of sexen met behulp van DNA–gebruik is de enige oplossing voor en geslachtsbepaling met absolute zekerheid.
De jonge mannen komen pas na twee jaar in een gevorderd prachtkleed. De poppen schijnen na een jaar al geslachtsrijp te zijn. Dit in tegenstelling dus tot de mannen.
De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5, op de vijfde dag na het uitkomen.

 

Het kweken met deze wida's is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt.

 

Let op! De smalstaart paradijswida hybridiseert in het wild wel eens met staalvinken. Het is dus beter om deze soorten niet samen te houden.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.