Sahelparadijswida
Vidua orientalis

Algemeen

English: Northern Paradise-Whydah, Broad-tailed Paradise Whydah, Northern Paradise Widow, Sahel Paradise Whydah, Sahel Paradise Widow
Deutsch: Große Paradieswitwe, Langschwanz-Para, Senegal Paradieswitwe, Senegalwitwe, Spitzschwanz-Paradieswitwe
Français: Veuve à collier d'or, Veuve à collier d'or du Nil, Veuve de paradis orientale, Veuve de Verreaux
Taxanomie: Vidua paradisea orientalis Heuglin, 1870*, Keren, Anseba, Eritrea.

Uiterlijke kenmerken

De Sahelparadijswida zal een uitzondering vormen ten opzichte van de andere wida–soorten, als men erachter komt dat de soort het beste te herkennen is aan de poppen. De vijf verschillende soorten paradijswida's zijn redelijk gelijkend, maar onderscheid is wel waarneembaar, als is het bij de Sahelparadijswida wat lastiger.

 

De Sahelparadijswida kent twee ondersoorten. De poppen van beide ondersoorten zijn nagenoeg identiek in uiterlijk. Bij de mannen is echter goed verschil waarneembaar, als men kijkt naar de kleur in de nek en er zijn tevens verschillen in de staarten van beide mannen. (zie ondersoorten)
De Sahelparadijswida lijkt in het algemeen sterk op de breedstaart paradijswida. Zijn staart heeft een tamelijk hoge kam (niet zo hoog als de breedstaart paradijswida) en is ook redelijk lang. Ongeveer 23 centimeter in prachtkleed.
De borst en zijborst van de breedstaart paradijswida is roodbruin van kleur en zijn nek geel, zonder overgang van kleur en ook niet onderbroken door een zwarte band vanuit de mantel. De roodbruine kleur van de borst loopt nog een redelijk stuk door richting de buik.

 

Buiten prachtkleed lijkt de man sterk op de pop. Hij is te herkennen aan de sprekendheid van de tekening, opvallender zwarte tekening en zijn staande houding.
De houding van de man en pop verschillen, waardoor ze in grootte lijken te verschillen. De mannen hebben een meer staande houding, tegen de liggende houding van de poppen.
De vogels zelf meten 12,5 centimeter, zowel man als pop.
Van alle poppen van de diverse paradijswida–soorten is de pop van de Sahel paradijswida het lichtst gekleurd. Haar verenkleed bestaat uit lichtbruine tekeningen. De wangtekeningen en oogstrepen zijn kenmerken waarop we de poppen van de diverse soorten kunnen onderscheiden. De pop van de Sahel paradijswida heeft een witte keel de doorloopt richting de nek, welke zelf lichtbruin is. Op de kop heeft de pop twee duidelijke zwarte strepen lopen. Voor het oog heeft de pop geen tekening, in tegenstelling tot de andere paradijswida–soorten. De oogstreep is vaal zwart, maar door haar lichte tekening wel duidelijk zichtbaar en loopt door in een halve maanvorm over de wang.
De keel, buik en anaalstreek zijn wit, de zijborst is zeer lichtbruin van kleur, wat soms doorloopt tot iets op de borst. De Sahel paradijswida pop is de enige van de paradijswida's die geen tekening heeft op de zijborst.
De poten en snavel zijn hoornkleurig grijs.

 

Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

Ondersoorten

Binnen zijn verspreidingsgebied kent deze soort twee ondersoorten.


Vidua orientalis aucupum ( Neumann, 1908*) = West-Afrikaanse Sahelparadijswida

Deze West–Afrkaanse ondersoort heeft een donkere nek, roodbruin, welke sterk lijkt op de nekkleur van de langstaart paradijswida. De staart van deze ondersoort heeft een minder hoge kam en oogt daardoor spitser.

 

Leefgebied: zuid Mauritanië, Senegal, noord Gambia en zuid Mali oost tot zuid Niger en noord Nigeria.

 

Vidua orientalis orientalis Heuglin, 1870* = nominaat of Oost-Afrikaanse Sahelparadijswida

Deze Oost–Afrikaanse ondersoort of nominaatvorm, heeft een gele nek. 


Leefgebied: noord Kameroen, zuid Tsjaad, noord Centraal Africaanse Republiek, zuid centraal Soedan, noord Eritrea en noordwest Ethiopië.

Verspreidingsgebied en biotoop

Zoals bij sommige paradijswida's de naam doet vermoeden hoe hij er uit ziet, geeft de naam van deze paradijswida aan waar hij voorkomt, namelijk de Sahel.
De Sahel vormt een onderdeel van de Sahara en ligt in aan de ondergrens van de Sahara. Dicht gebied strekt zich uit van west naar oost Afrika, alsook het verspreidingsgebied van deze soort. Zijn verspreidingsgebied vormt een horizontale baan van Mauretanië en Senegal tot aan Ethiopië en Somalië.
Ondanks dat de soort voornamelijk te vinden is in droge gebieden, geeft hij wel de voorkeur aan graslanden en savannes.

Huisvesting

De Sahelparadijswida is een vogel afkomstig uit droge streken. Het heeft dus weinig noodzaak om de volière dicht te beplanten, zeker aangezien de gastouders van deze soort hetzelfde habitat verkiezen.
De bodem van de volière kan voor 70%, of meer, bedekt worden met zand. Het overige deel kan men bedekken met graszoden. De vogels bevinden zich vaak op de grond, waar ze in de natuur een groot deel van hun voedsel verzamelen. Om de gastouders nestgelegenheid te bieden, kan men enkele buxusboompjes plaatsen in de volière. Daarnaast moeten er enkele takken in de volière geplaatst worden, welke de paradijswida mannen kunnen gebruiken om op te baltsen. Tevens kunnen de vogels hier op rusten.
Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is mede noodzakelijk vanwege zijn bijzondere eisen voor wat betreft de kweek in verband met het gebruik van gastouders. De gastoudersoort van de Sahel paradijswida is de melba–astrilde (Pytilia melba).

Het is, voor de kweek, voornamelijk belangrijk om de pleegouders tevreden te stellen en de volière op diens wensen in te richten. Hierbij moet natuurlijk wel rekening gehouden worden met afmetingen en baltsvluchten van de paradijswida man.
Het is het beste om geen andere vogels te huisvesten bij deze soort, anders dan de eigen soort en de gastoudersoort. Dit zal de kans op kweeksucces zeker vergroten.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

De mannelijke Sahelparadijswida's zijn, in het broedseizoen, zeer dominant en het is af te raden meer dan één man per volière te huisvesten. Dit geldt niet als er geen poppen in de volière aanwezig zijn. Dan kan men meerdere mannen tezamen te houden. In de natuur komen mannen van deze soort ook voor in groepen van gelijk geslacht. Uiteraard is een ruime volière dan wel een vereiste.
De beste verhouding is om één man met één of meer poppen in een volière te houden, tezamen met een groep van de gastoudersoort waar deze soort op parasiteert, in dit geval dus de melba–astrilde (Pytilia melba). Het is aan te raden, indien er de mogelijkheid toe is, meerdere poppen per man te huisvesten om zo de poppen wat te ontzien in het broedseizoen, wanneer de mannen de poppen geen moment uit het oog verliezen.
Deze wida's werden/worden veel in gezelschapsvolières gehouden, waar ze toch voor de nodige opschudding zorgen en kunnen fungeren als stoorzender. De man van de smalstaart paradijswida zal geen andere vogels najagen, aangezien ze niet agressie vertonen, maar heeft wel de eigenschap (alsook geldt voor de pop) eieren van andere vogels aan te pikken. Meer over dit gedrag, en diens verklaring, is te vinden bij “voortplanting”.

Voeding

In de natuur fourageren deze vogels voornamelijk op de grond en eten ze voornamelijk zaden, met een minimale aanvulling van wat kleine insecten als mieren en termieten, alsook diens eieren. Kleine spinnetjes worden incidenteel ook wel opgenomen.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen, miereneieren en spinnen. Insecten met een kleiner formaat dus.
In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden. Men biedt de vogels een natuurlijk voedingspatroon door de vogels in de rust een zaadmengsel voor te zetten van 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.

Voortplanting

Als men met wida's tot kweken wil komen, zal men eerst een aantal andere zaken op orde moeten hebben. Om te beginnen de gastouders. De paradijswida's hebben gastouders die hun eieren uitbroeden. De soort gastouder verschilt per soort paradijswida, al behoren de meeste gastouders van de paradijswida's tot de aurora–astrildes (Pytilia–soorten). De gastoudersoort van de Sahel paradijswida is de melba–astrilde.
De paradijswida's leggen in series van drie opeenvolgende dagen een ei in het nest van de gastouders. De gastouders moeten dus al aan het broeden zijn op het moment dat de wida pop haar ei kwijt moet.
De huisvesting van de soort moet dus hoofdzakelijk afgestemd zijn op de wensen van de gastoudersoort. Dan moeten de paradijswida's in broedstemming gebracht worden, synchroon lopend aan het kweekseizoen van de gastouders.
De voeding is, behalve bij de gastouders, ook van belang om de wida's in stemming te krijgen voor de voortplanting.
Kijk hiervoor ook bij de huisvesting en voeding, zoals eerder beschreven in dit artikel.

 

Bij de sociale eigenschappen van deze soort, is het punt al aangekaart dat deze soort eieren kapot kan pikken van andere vogels. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren en zelfs een goed teken. De wida's, behorende tot de groep van Vidua–wida's, zijn parasitaire wida's. Dit houdt in dat de pop van deze wida haar ei legt in het nest van een gastouder. Dit doet ze in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft.
De wida pop legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. De wida pop pikt het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is.
Dit gedrag doet denken aan dat van de koekoek (Cuculus canorus), waarbij de volwassen vogel haar ei legt in het nest van een pleegouder. De jongen van de koekoek gooien de jongen van de pleegouder uit het nest, om zo zelf de maximale kans te hebben om groot te komen. De wida's wijken hier van af, aangezien de jonge wida's de overige nestjongen ongemoeid laten.
De wida pop pikt het ei, dat ze in het nest van de pleegouders (waardvogels) aantreft als ze haar ei wil gaan leggen, stuk. Het kost de waardvogels doorgaans dus een enkel ei.

 

Als de jonge wida's uitkomen, tot zelfs na het uitvliegen, lijken de jonge wida's sprekend op de jongen van de waardvogels. Toch zijn ze wel te herkennen. De jonge wida's hebben over het algemeen een iets donkerdere huidskleur. Naast de huidskleur is ook de bektekening (de papillen) een kenmerk dat de soort doet onderscheiden van diens waardvogels.

 

Het geslacht is bij net uitgevlogen vogels moeilijk te bepalen. De mannen “staan” meer, waar de poppen wat “doorgezakt” op de zitstokken zitten. Dit is meer richtlijn dan regel. Geduld of sexen met behulp van DNA–gebruik is de enige oplossing voor en geslachtsbepaling met absolute zekerheid.
De jonge mannen komen pas na twee jaar in een gevorderd prachtkleed. De poppen schijnen na een jaar al geslachtsrijp te zijn. Dit in tegenstelling dus tot de mannen.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5, op de vijfde dag na het uitkomen.

 

Het kweken met deze wida's is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.