Langstaart paradijswida
Vidua interjecta

Algemeen

English: Long-tailed Paradise-Whydah, Exclamations Paradise-Whydah, Exclamatory Whydah, Long-tailed Whydah, Long-tailed Widow, Nigerian Paradise Whydah, Uelle Paradise Whydah, Uelle Paradise Widow
Deutsch: Langschwanzwitwe, Langschwanz-Paradieswitwe
Français: Veuve nigériane, Veuve à longue queue, Veuve à queue large, Veuve d'Uelle
Taxanomie: Steganura paradisea interjecta Grote, 1922*, between Nola and Mbaika, Central African Republic.

Uiterlijke kenmerken

De groep der paradijswida's omvat vijf soorten, welke allen redelijk gelijkend zijn. In de handel worden deze soorten dan ook vaak tot één soort gerekend: de paradijswida (Vidua paradisaea).
Het onderscheid tussen de verschillende soorten is echter wel goed waarneembaar. Zelfs de poppen zijn onderling te onderscheiden.

 

De man van de langstaart paradijswida doet zijn naam meer dan eer aan. Zijn staart meet in volledig prachtkleed minimaal 27 centimeter. De vogels zelf meten 12,5 centimeter, zowel man als pop. De houding van de man en pop verschillen, waardoor ze in grootte lijken te verschillen. De mannen hebben een meer staande houding, tegen de liggende houding van de poppen. De mannen hebben vier opvallende staartpennen. Twee korte pennen welke een vrij hoge kam hebben. De twee andere pennen zijn sterk verlengd en meten minimaal 27 cm. Deze staartpennen zijn geheel zwart. De vleugels en mantel van de man zijn ook zwart, evenals de kop, de snavel, de anaalstreek en de poten. De buik is beige van kleur. Op de middenborst begint een kleurovergang van geel, honingbruin naar donker roodbruin op de borst en in de nek.
De kleur in de nek vormt, net als de vorm van de staart, het onderscheid waarin de diverse soorten paradijswida's uit elkaar te houden zijn.
Buiten prachtkleed lijkt de man sterk op de pop. Hij is te herkennen aan de sprekendheid van de tekening, opvallender zwarte tekening en zijn staande houding.

 

Het verenkleed van de pop bestaat uit bruine en grijze tekeningen. De wangtekeningen en oogstrepen zijn kenmerken waarop we de poppen van de diverse soorten kunnen onderscheiden.
De pop van de langstaart paradijswida heeft een korte vale oogstreep, zonder bocht over de wang. Haar tekening bestaat meer uit grijs– dan bruintinten. Op de vleugelbocht zijn 5 veren te zijn die een teugel lijken te vormen, bestaande uit donkere veren met een witte omlijning. De buik en anaalstreek zijn wit, de borst zeer licht bruin met zeer vale streepjes op de zijborst. De mantel is gestreept in verticale banen, gelijk lopend aan elkaar, doorlopend tot de stuit. De snavel en poten zijn hoornkleurig.

 

 

Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

Monotypisch

De langstaartparadijswida is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: Senegal (Casamance), Gambia en zuid Mali zzuid tot Guinea en Ivoorkust, oost tot zuid Niger, Nigeria, noord en centraal Kameroen, zuid Tsjaad, Centraal Afrikaanse Republiek, zuid Soedan, noordoost DRCongo (Uele), en west en centraal Ethiopië (Borraga-Kokolata, Baro-Bonga fork, Gambela, Bahar Dar).

De langstaart paradijswida is een wijd verspreide soort. Zijn verspreidingsgebied overlapt veel van de verspreidingsgebieden van de andere paradijswida–soorten.
Binnen dit verspreidingsgebied verkiest deze soort vergelijkbare biotopen als de andere paradijswida-soorten. Zijn voorkeur gaat hierin uit naar savannes.

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is mede noodzakelijk vanwege zijn bijzondere eisen voor wat betreft de kweek. Deze vogelsoort maakt gebruik van gastouders, in de vorm van de roodvleugel aurora–astrilde (Pytilia phoenicoptera). De volière kan ingericht worden met enkele grote takken en verder met dichte struiken, als bijvoorbeeld buxus boompjes. De bodem van de volière kan bedekt worden met 30% gras en 70% zand. Het is, voor de kweek, voornamelijk belangrijk om de pleegouders tevreden te stellen en de volière op diens wensen in te richten. Hierbij moet natuurlijk wel rekening gehouden worden met afmetingen en baltsvluchten van de paradijswida man.
Als de kweek met andere Vidua–wida's als richtlijn gebruikt wordt voor deze soort, dan ligt de grootste kans op succes in een volière die ingericht is op de eisen van de pleegouders en geen andere vogels huisvest dan de eigen soort en de gastoudersoort.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

Ook de langstaart paradijswida heeft een uitgebreide gebruiksaanwijzing nodig. De vogels zijn, in het broedseizoen, zeer dominant en het is af te raden meer dan één man per volière te huisvesten. Men plaatst het beste één man met één of meer poppen in een volière, tezamen met een groep van de gastoudersoort waar deze soort op parasiteert, in dit geval dus de roodvleugel aurora–astrilde (Pytilia phoenicoptera). Het is aan te raden, indien er de mogelijkheid toe is, meerdere poppen per man te huisvesten om zo de poppen wat te ontzien in het broedseizoen, wanneer de mannen de poppen geen moment uit het oog verliezen.
Kijkende naar de mate van agressiviteit, dan is de groep der paradijswida's vele malen minder agressief dan een soort als de dominikanerwida (Vidua macroura).
Houdt men geen poppen bij de man, dan is het mogelijk om meerdere mannen tezamen te houden. In de natuur komen mannen van deze soort ook voor in groepen van gelijk geslacht. Uiteraard is een ruime volière dan wel een vereiste.
Deze wida's werden/worden veel in gezelschapsvolières gehouden, waar ze toch voor de nodige opschudding zorgen en kunnen fungeren als stoorzender. De man van de langstaart paradijswida zal geen andere vogels najagen, zoals de dominikanerwida, maar heeft wel de eigenschap (alsook geldt voor de pop) eieren van andere vogels aan te pikken. Meer over dit gedrag, en diens verklaring, is te vinden bij “voortplanting”.

Voeding

In de natuur eten deze vogels voornamelijk zaden, met een minimale aanvulling van wat insecten als mieren en termieten, alsook diens eieren. Kleine spinnetjes worden incidenteel ook wel opgenomen.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen, miereneieren en spinnen. Insecten met een kleiner formaat dus.
In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden. Men biedt de vogels een natuurlijk voedingspatroon door de vogels in de rust een zaadmengsel voor te zetten van 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.

Voortplanting

De paradijswida's moeten in broedstemming gebracht worden, synchroon lopend aan het kweekseizoen van de gastouders. De gastouders kan men stimuleren tot de kweek door de inrichting van de volière op de betreffende soort af te stemmen, in combinatie met een optimale voeding.
De voeding is ook van belang om de wida's in stemming te krijgen voor de voortplanting. Kijk hiervoor ook bij de huisvesting en voeding, zoals eerder beschreven in dit artikel.

 

Bij de sociale eigenschappen van deze soort, is het punt al aangekaart dat deze soort eieren kapot kan pikken van andere vogels. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren en zelfs een goed teken. De wida's, behorende tot de groep van Vidua–wida's, zijn parasitaire wida's. Dit houdt in dat de pop van deze wida haar ei legt in het nest van een gastouder. Dit doet ze in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft.
De wida pop legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. De wida pop pikt het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is.
Dit gedrag doet denken aan dat van de koekoek (Cuculus canorus), waarbij de volwassen vogel haar ei legt in het nest van een pleegouder. De jongen van de koekoek gooien de jongen van de pleegouder uit het nest, om zo zelf de maximale kans te hebben om groot te komen. De wida's wijken hier van af, aangezien de jonge wida's de overige nestjongen ongemoeid laten.
De wida pop pikt het ei, dat ze in het nest van de pleegouders (waardvogels) aantreft als ze haar ei wil gaan leggen, stuk. Het kost de waardvogels doorgaans dus één ei.
Als de jonge wida's uitkomen, tot zelfs na het uitvliegen, lijken de jonge wida's sprekend op de jongen van de waardvogels. Toch zijn ze wel te herkennen. De jonge wida's hebben over het algemeen een iets donkerdere huidskleur. Naast de huidskleur is ook de bektekening (de papillen) een kenmerk dat de soort doet onderscheiden van diens waardvogels.

 

Het geslacht is bij net uitgevlogen vogels moeilijk te bepalen. De mannen “staan” meer, waar de poppen wat “doorgezakt” op de zitstokken zitten. Dit is meer richtlijn dan regel.
Geduld of sexen met behulp van DNA–gebruik is de enige oplossing voor en geslachtsbepaling met absolute zekerheid.
De jonge mannen komen pas na twee jaar in een gevorderd prachtkleed. De poppen schijnen na een jaar al geslachtsrijp te zijn. Dit in tegenstelling dus tot de mannen.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5, op de 7e dag na het uitkomen.

 

Het kweken met deze wida's is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.