Koningswida
Vidua regia

Algemeen

English: Queen Whydah, Shaft-tailed Whydah, Shaft-tailed Paradise Whydah, Shaft-tailed Widow
Deutsch: Königswitwe
Français: Veuve reine, Veuve royale
Taxanomie: Emberiza regia Linnaeus, 1766*, Africa = southern Angola.

Uiterlijke kenmerken

De koningswida is een sierlijke verschijning. Het is de kleinste en slankste wida uit het geslacht Vidua.
Mannen van deze soort hebben, in prachtkleed, een zwarte kap op de kop, die tevens rond het oog loopt en langs de snavelbasis. De snavel van de man is helder rood. De mantel, vleugels, anaalstreek, stuit en staart zijn zwart. De staart is hoofdzakelijk zwart, maar de buitenste staartpennen hebben een witte zoom. De onderkant van de staart is wit. De verlengde staartpennen zijn gewoon zwart. De handpennen hebben een bruine zoom welke een bruine waas creëren in de verder zwarte vleugels. De buik, borst, midden– en zijborst, alsook de nek, zijn licht bruin. De keel is nog wat lichter van kleur dan de licht bruine op de borst. De staart van de man bestaat uit fijne veren met een kleine vlag op het uiteinde. In prachtkleed meet de staart van de man ongeveer 20 centimeter.
Poppen van wida's uit het geslacht Vidua zijn over het algemeen erg gelijkend en wat moeilijker om te onderscheiden. De pop van de koningswida lijkt sterk op de pop van de fisher's wida. De koningswida pop heeft echter duidelijk opvallende kopstrepen, alsook een lichte, bijna witte, borst in tegenstelling tot de bruine borstband van de fisher's wida. De anaalstreek, buik, borst en keel zijn bijna wit van kleur. De zijborst is wel bruin. Achter het oog loopt een horizontale donkerbruine streep. De staart van de pop is donkerbruin, waarbij net als bij de man, de buitenste staartpennen een witte zoom hebben. De snavel van de pop is lichter rood dan die van de man.
De vogels meten ongeveer 12 centimeter, maar door hun slankere bouw ogen ze kleiner.

 

 

Monotypisch

De koningswida is monotypisch; dwz geen ondersoorten 

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: zuid Angola, zuid en west Zambia, noord en oost Namibië, Botswana, Zimbabwe, zuid Mozambique, en noord Zuid-Afrika (Limpopo Province zuid tot extreem noord Noordkaap, noord en west Free State en noord Mpumalanga).

De koningswida heeft een voorkeur voor savannes, droge bosgebieden met schaarse begroeiing en hoger gras, graslanden met Acacia's en andere doorndragende bomen en struiken.

Huisvesting

Deze soort vereist een ruime volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is mede noodzakelijk vanwege zijn bijzondere eisen voor wat betreft de kweek. Deze vogelsoort maakt gebruik van pleegouders, in de vorm van granaatastrildes (Uraeginthus granatinus).
De volière kan ingericht worden met enkele grote takken en verder met middelhoge siergrassen en dichte struiken, als bijvoorbeeld buxus boompjes. Plaats deze struiken met name aan de achterwand van de volière. Dit gebied van de volière is doorgaans het minst gevoelig voor verstoring, wat de waardvogels ten goede komt. De grote takken in de volière worden door de man gebruikt als uitkijkpunt over zijn territorium, maar ook om zijn balts op te vertonen en zijn gezang ten gehore te brengen.
Het is, voor de kweek met de koningswida, voornamelijk belangrijk om de waardvogels tevreden te stellen en de volière op diens wensen in te richten.
Uit ervaring lijkt de kweek met deze soort het beste te slagen, als de vogels op zichzelf gehuisvest worden, met alleen vogels erbij die voor de jongen als pleegouders fungeren. De koningswida is niet de meest sterke soort en dient 's winters verwarmt te worden gehuisvest. Er moet ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok.

Sociale eigenschappen

De koningswida is een tamelijk vriendelijke soort, maar kent net als alle andere wida's territoriumdrift. De man duldt geen soortgenoten van hetzelfde geslacht in zijn territorium. Het is daarom beter om maar één man per volière te huisvesten. De koningswida vertoont geen agressie jegens andere vogelsoorten. Hij jaagt ze wel weg uit zijn territorium, maar daar blijft het ook bij. Bij deze man plaatst men meerdere poppen. Tijdens het broedseizoen laat de man de poppen namelijk amper met rust. Door meerdere poppen bij een enkele man te plaatsen zorgen we ervoor dat zijn aandacht verdeeld wordt over de verschillende poppen. Het biedt daarnaast een mogelijk verhoogde opbrengst in de kweek aangezien de man er in de natuur ook meerdere poppen op na houdt.
Men houdt deze soort het beste tezamen met een aantal waardvogels (de gastouders waar deze soort op parasiteert).
Beide geslachten dragen de eigenschap, de eieren van andere vogels te kunnen stukpikken. Meer over dit gedrag, en diens verklaring, is te vinden bij ‘voortplanting’.

Voeding

In de natuur eten deze vogels voornamelijk graszaden, waaronder Panicum–soorten en millet. Slechts zeer incidenteel worden er insecten opgenomen, in de vorm van miereneieren.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden.
Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen en miereneieren.
In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden wat bestaat uit een 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.
Bovenstaand menu is gebaseerd op persoonlijke ervaringen van een succesvol kweker van de dominikanerwida, tevens lid van de Werkgroep voor Ploceidae. De voeding van beide soorten komt nauw overeen.

Voortplanting

Als men met wida's tot kweken wil komen, zal men eerst een aantal andere zaken op orde moeten hebben. Om te beginnen de gastouders. De koningswida's hebben gastouders die hun eieren uitbroeden. Voor de koningswida is deze waardvogel de granaatastrilde (Uraeginthus granatinus).
De koningswida's leggen hun eieren in series van drie opeenvolgende dagen in het nest van de gastouders. De gastouders moeten dus al aan het broeden zijn op het moment dat de wida pop haar ei kwijt moet.
De huisvesting van de soort moet dus hoofdzakelijk afgestemd zijn op de wensen van de granaatastrilde. Dan moeten de koningswida's in broedstemming gebracht worden, synchroon lopend aan het kweekseizoen van de granaatastrildes.
De voeding is ook van belang om de wida's in stemming te krijgen voor de voortplanting. Kijk hiervoor ook bij de huisvesting en voeding, zoals eerder beschreven in dit artikel.

 

De koningswida is een polygame soort en moet dus met meerdere poppen tezamen gehouden worden.
Als de pop haar ei kwijt moet, gaat ze op de zang van de man van de waardvogelsoort af. Vervolgens volgt ze de poppen naar hun nest waarna ze het juiste moment afwacht om haar ei daar te leggen. Ze legt 3 tot 4 eieren op achtereenvolgende dagen. Na deze serie eieren zitten er een aantal dagen, ongeveer een week, tussen de eerstvolgende serie eieren.
De eieren komen uit na ongeveer 12 tot 13 dagen. De jongen zien er dan nagenoeg hetzelfde uit als de jongen van de granaatastrilde. Bij het uitvliegen van de jongen, na ongeveer 16 tot 20 dagen, is er wel verschil te zien tussen wida's en granaatastrildes.
Bij de sociale eigenschappen van deze soort, is het punt al aangekaart dat deze soort eieren kapot kan pikken van andere vogels. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren. De koningswida pop legt haar ei in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft. De wida pop legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. De wida pop pikt het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is. Als er na het ei van de wida nog eieren worden bijgelegd door de granaatastrildes, dan vormt dit doorgaans geen probleem. In de natuur vliegen doorgaans gemengde nesten uit, bestaande dus uit zowel jonge koningswida's en granaatastrildes.
Dit zou betekenen dat de koningswida een nest van de waardvogels dus maar één keer bezoekt om haar ei in te leggen. Of dit daadwerkelijk zo is, is nog niet bekend.

 

Geslacht is wel te bepalen bij net uitgevlogen vogels. Aangezien zowel mannen als poppen van deze soort rode snavel bezitten, kan men beter letten op de houding van de vogel.
De mannen ‘staan’ meer, waar de poppen wat ‘doorgezakt’ op de zitstokken zitten.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5, op de 7e dag na het uitkomen.

 

Het kweken met deze wida's is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt.
Voor meer informatie over de kweek met deze soort, kan u de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.