Fischer's wida
Vidua fischeri

Algemeen

English: Straw-tailed Whydah, Fischer's Pin-tailed Whydah, Fischer's Whydah, Straw-tailed Widow
Deutsch: Strohwitwe
Français: Veuve de Fischer, Veuve à queue de paille
Taxanomie: Linura Fischeri Reichenow, 1882*, Useguha, east Tanzania.

Uiterlijke kenmerken

De man van de Fischer's wida heeft, evenals de andere wida's van het geslacht Vidua een zeer lange staart. De vogel zelf is 10 centimeter, maar inclusief de staart komt het uit op 30 centimeter. De man heeft een rode snavel, zowel in rust– als prachtkleed. Zijn verenkleed bestaat alleen uit zwarte en beige veren. Hij heeft een beige buik, stuit en staart en het kapje op zijn kop is ook in die kleur. Deze kap loopt van de bovensnavel, boven het oog langs tot net aan de achterkant van de kop. Hij bezit meerdere verlengde staartpennen van gelijke lengte, liggende op zijn gewone staart. Zijn vleugels zijn zwart maar met een licht aanwezige beige zoom op de vleugelveren. Zijn rug is zwart, net als zijn borst, keel en nek. De staartbasis heeft beige veren met een zwarte zoom.
De man lijkt op de koningswida (Vidua regia), maar is simpel te onderscheiden door zijn beige kap. Bij de koningswida is deze zwart.
In de rui, is het verenkleed van de man identiek aan de pop, alleen draagt de man een rode snavel. De mannen dragen ongeveer 6 maanden per jaar hun prachtkleed. De pop is een minder imposante verschijning. Haar verenkleed bestaat alleen uit bruintinten. De buik is onbevlekt, maar op de keel willen nog wel eens enkele vlekjes zitten van iets donkerder bruine veertjes, alsook op de borst. De buik is lichter dan de borst, een vuilwitte kleur. De rug en vleugels zijn getekend in diverse bruintinten. De kop is dezelfde kleur als de rest van het verenkleed en wordt gekenmerkt door twee dikke banden op de kop, haast op een kapje lijkend. Boven het oog, vanuit de bovensnavel, loopt een lichte streep en kan nog als ‘wenkbrauwen’ gezien worden.
De snavel van de pop is rood, maar fletser dan bij de man. Dit geldt ook voor de poten. Deze soort is vrij moeilijk te determineren op geslacht, als de dieren eenmaal in de rustperiode verkeren. Sprekendere kleuren of aftekeningen kunnen duiden op een man, al geeft dit geen zekerheid. Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.
Jonge Fischer's wida's lijken veel op de jongen van hun waardvogels (gastouders), de blauwbuik granaatastrildes (Uraeginthus ianthinogaster). Jonge fischer's wida's hebben zwarte poten en snavel en hun verenkleed is nagenoeg egaal bruin.

 

 

Monotypisch

De Fischer's wida is monotypisch; dwz geen ondersoorten

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: extreem zuid Soedan (oostkant van de Dongotona Mts, oostkant van de Didinga Mts, Kapoeta en de grens van Kenia), Ethiopië, Somalia, noordoost Oeganda, Kenia, en Tanzania (droog centraal plateauvan Serengeti en Masai steppe zuid tot Tabora, Morogoro en Iringa region). 

Deze soort is wijd verspreid door Afrika, maar is niet zo talrijk als bijvoorbeeld de dominikanerwida en paradijswida. 

Huisvesting

Deze soort vereist een volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is mede noodzakelijk vanwege zijn bijzondere eisen voor wat betreft de kweek. Deze vogelsoort maakt gebruik van pleegouders, in de vorm van blauwbuik granaatastrildes (Uraeginthus ianthinogaster). De volière kan ingericht worden met enkele grote takken en verder met siergrassen en dichte struiken, als bijvoorbeeld buxus boompjes. Het is, voor de kweek, voornamelijk belangrijk om de waardvogels tevreden te stellen en de volière op diens wensen in te richten.
Uit ervaring lijkt de kweek met deze soort het beste te slagen, als de vogels op zichzelf gehuisvest worden, met alleen vogels erbij die voor de jongen als pleegouders fungeren. Dit is niet de meest sterke soort en dient 's winters verwarmt te worden gehuisvest. Er moet ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok.

Sociale eigenschappen

Deze soort is een stuk vriendelijker geaard dan de dominikanerwida. Toch is het af te raden meer dan 1 man per volière te huisvesten. Men plaatst het beste één man met één of meer poppen in een volière, tezamen met een aantal waardvogels (de gastouders waar deze soort op parasiteert). Ondanks het is af te raden en de vogels eigenlijk allen nog ingezet moeten worden in fokprogramma's, is de soort geschikt voor het houden in gezelschapsvolières. Beide geslachten dragen de eigenschap, de eieren van andere vogels te kunnen stukpikken. Meer over dit gedrag, en diens verklaring, is te vinden bij ‘voortplanting’.

Voeding

In de natuur eten deze vogels voornamelijk zaden, aangevuld met wat insecten en spinnen. Deze soort eet in het wild vaak mieren en diens eieren.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zoals voor alle wevers en wida's van belang is, mag ook bij deze soort, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen, miereneieren en spinnen.
In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden. Zo worden er goede resultaten behaalt door de vogels in de rust een zaadmengsel voor te zitten van 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.
Bovenstaand menu is gebaseerd op persoonlijke ervaringen van een succesvol kweker van de dominikanerwida, tevens lid van de Werkgroep voor Ploceidae. De voeding van beide soorten komt nauw overeen.

Voortplanting

 

Bij de sociale eigenschappen van deze soort, is het punt al aangekaart dat deze soort eieren kapot kan pikken van andere vogels. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren en zelfs een goed teken. De wida's, behorende tot de groep van Vidua–wida's, zijn parasitaire wida's. Dit houdt in dat de pop van deze wida haar ei legt in het nest van een gastouder, een zogenaamde waardvogel. Dit doet ze in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft. De wida pop legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. De wida pop pikt het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is.
Dit gedrag lijkt op dat van de koekoek (Cuculus canorus), waarbij de volwassen vogel haar ei legt in het nest van een pleegouder. De jongen van de koekoek gooien de jongen van de pleegouder uit het nest, om zo zelf de maximale kans te hebben om groot te komen. De wida's wijken hier van af, aangezien de jonge wida's de overige nestjongen ongemoeid laten. De wida pop pikt het ei, dat ze in het nest van de pleegouders (waardvogels) aantreft als ze haar ei wil gaan leggen, stuk. Het kost de waardvogels dus één ei.
Een wida pop is in staat om, om de dag een ei te leggen in een bezet nest van de waardvogels. Gedurende een doorsnee broedseizoen kan dit oplopen tot wel 30 eieren per pop.
Als de jonge wida's uitkomen, tot zelfs na het uitvliegen, lijken de jonge wida's sprekend op de jongen van de waardvogels. Toch zijn ze wel te herkennen. De jonge wida's zijn iets groter, evenals hun eieren. De bektekening (de papillen) is eveneens een kenmerk dat de soort doet onderscheiden van diens waardvogels.

 

Geslacht is wel te bepalen bij net uitgevlogen vogels. Aangezien zowel mannen als poppen van deze soort rode snavel bezitten, kan men beter letten op de houding van de vogel. De mannen ‘staan’ meer, waar de poppen wat ‘doorgezakt’ op de zitstokken zitten.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5, op de 7e dag na het uitkomen.

 

Het kweken met deze wida's is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt. Voor meer informatie over de kweek met deze soort, kan u de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

 

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.