Dominikanerwida
Vidua macroura

Algemeen

English: Pin-tailed Whydah, Haagner's Pin-tailed Whydah, Koning Roodebec, Pin-tailed Widow
Deutsch: Dominikanerwitwe
Français: Veuve dominicaine, Veuve à dos d'or
Taxanomie: Fringilla (macroura) Pallas, 1764*, Angola.

Uiterlijke kenmerken

De man van de dominikaner wida heeft, evenals de andere wida's van het geslacht Vidua een zeer lange staart. De vogel zelf maat 12 centimeter, maar inclusief de staart komt het uit op 30 centimeter. De man heeft een rode snavel, zowel in rust– als prachtkleed. Zijn verenkleed is vrij simpel, daar het alleen bestaat uit zwarte en witte veren. Hij heeft een witte buik, borst, keel, nek en wang. Hij heeft een zwarte kap, die van de ondersnavel via het oog doorloopt tot het achterhoofd. Zijn vleugels zijn zwart maar met een grote witte schouderpartij. Zijn rug is zwart, net als zijn gehele staart. De staartbasis heeft zwarte veren met een witte zoom. Hij is de enige Vidua–wida die zo sterk zwart/wit getekend is. In de rui, is het verenkleed van de man identiek aan de pop, alleen draagt de man een rode snavel. De mannen dragen ongeveer 6 maanden per jaar hun prachtkleed.
De pop is een minder imposante verschijning. De buik en rug bestaat uit bruintinten. De buik is onbevlekt, maar op de keel willen nog wel eens enkele vlekjes zitten van iets donkerder bruine veertjes. De rug en vleugels zijn getekend in diverse bruintinten. De kop is lichter dan de rest van het lichaam en wordt gekenmerkt door 4 zwarte strepen. Twee daarvan lopen boven op de kop, vanuit de bovensnavel, en kunnen nog als ‘wenkbrauwen’ gezien worden. De andere twee strepen lopen evenwijdig aan de wenkbrauwstrepen, maar beginnen achter het oog en lopen tot in de nek. De snavel is donker.
Beide geslachten hebben donkere poten.
Jonge dominikaner wida's lijken veel op de jongen van hun gastouders. Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

 

 

Monotypisch

De Dominikanerwida is monotypisch; dwz geen ondersoorten 

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: Sub-Saharisch Afrika behalve in de droogste regio's: zuid Mauritanië zuid tot Liberia, oost tot Mali en zuid Niger, Nigeria en kameroen, noordoost en zuid Tsjaad (Ennedi Massif en zuidelijke Ouaddai region), Centraal Afrikaanse Republiek, centraal en zuid Soedan, Ethiopië en Eritrea, en in de Golf of Guinea (eilanden Bioko en São Tomé) oost tot Kenia, centraal en zuid Somalië, Tanzania en Zanzibar, en zuid tot Namibia, noord en oost Botswana en Zuid-Afrika.

Geintroduceerd in Puerto Rico, Caribbisch gebied.

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is mede noodzakelijk vanwege zijn bijzondere eisen voor wat betreft de kweek. Deze vogelsoort maakt gebruik van pleegouders, in de vorm van St. Helena fazantjes (Estrilda astrild) en Napoleonnetjes (Estrilda troglodytes). De volière kan ingericht worden met enkele grote takken en verder met siergrassen en dichte struiken, als bijvoorbeeld buxus boompjes. Het is, voor de kweek, voornamelijk belangrijk om de pleegouders tevreden te stellen en de volière op diens wensen in te richten.
Uit ervaring lijkt de kweek met deze soort het beste te slagen, als de vogels op zichzelf gehuisvest worden, met alleen vogels erbij die voor de jongen als pleegouders fungeren. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

Dit type wida's behoort tot een groep vogels met eisen, waar een geheel boek nog in tekort zou schieten. De vogels zijn zeer dominant en het is af te raden meer dan 1 man per volière te huisvesten. Men plaatst het beste één man met één of meer poppen in een volière, tezamen met een aantal napoleonnetjes of St. Helena fazantjes (de gastouders waar deze soort op parasiteert). Deze wida's werden veel in gezelschapsvolières gehouden, waar ze toch voor de nodige opschudding zorgen en kunnen fungeren als stoorzender. De man kan in sommige gevallen zo agressief andere vogels najagen, dat het hun dood wordt. Beide geslachten dragen de eigenschap, de eieren van andere vogels te kunnen stukpikken. Meer over dit gedrag, en diens verklaring, is te vinden bij ‘voortplanting’.

Voeding

In de natuur eten deze vogels voornamelijk zaden, aangevuld met wat insecten en spinnen. Deze soort eet in het wild vaak mieren en diens eieren.
In de voliere geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zoals voor alle wevers en wida's van belang is, mag ook bij deze soort, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen, miereneieren en spinnen.
In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden. Zo worden er goede resultaten behaalt door de vogels in de rust een zaadmengsel voor te zitten van 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.
Bovenstaand menu is gebaseerd op persoonlijke ervaringen van een succesvol kweker van deze vogelsoort, tevens lid van de Werkgroep voor Ploceidae.

Voortplanting

 

 

Bij de sociale eigenschappen van deze soort, is het punt al aangekaart dat deze soort eieren kapot kan pikken van andere vogels. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren en zelfs een goed teken. De wida's, behorende tot de groep van Vidua–wida's, zijn parasitaire wida's. Dit houdt in dat de pop van deze wida haar ei legt in het nest van een gastouder. Dit doet ze in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft. De wida pop legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. De wida pop pikt het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is.

Dit gedrag lijkt op dat van de koekoek (Cuculus canorus), waarbij de volwassen vogel haar ei legt in het nest van een pleegouder. De jongen van de koekoek gooien de jongen van de pleegouder uit het nest, om zo zelf de maximale kans te hebben om groot te komen. De wida's wijken hier van af, aangezien de jonge wida's de overige nestjongen ongemoeid laten. De wida pop pikt het ei, dat ze in het nest van de pleegouders (waardvogels) aantreft als ze haar ei wil gaan leggen, stuk. Het kost de waardvogels dus één ei.
Een wida pop is in staat om om de dag een ei te leggen in een bezet nest van de waardvogels. Gedurende een doorsnee broedseizoen kan dit oplopen tot wel 30 eieren per pop. Als de jonge wida's uitkomen, tot zelfs na het uitvliegen, lijken de jonge wida's sprekend op de jongen van de waardvogels. Toch zijn ze wel te herkennen. De jongen van zowel waardvogels als wida's zijn na het uitkomen helemaal kaal. Alleen de jonge wida's hebben op hun vleugeltjes vijf donzige pluisjes en hebben over het algemeen een iets donkerdere huidskleur. Naast deze pluisjes is ook de bektekening (de papillen) een kenmerk dat de soort doet onderscheiden van diens waardvogels. De jonge wida's hebben vijf zwarte stippen in de bek, twee op de tong en drie onder de bovensnavel. In de buurt van het scharnier van de snavel (snavelaanzet) zit bij jonge wida's een witte ring. Het is een markering op de bek, maar geen onderdeel van het scharnier zoals bij andere jonge vogels.
Aan beide kanten van de snavel hebben de jonge wida's twee papillen. Eén ervan is wit, de tweede blauw (zie foto's).

 

Geslacht is wel te bepalen bij net uitgevlogen vogels. Zo is de snavel van de jonge mannen al iets roder gekleurd. Daarnaast ‘staan’ de mannen meer, waar de poppen wat ‘doorgezakt’ op de zitstokken zitten.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5, op de 7e dag na het uitkomen.

 

Het kweken met deze wida's is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt. Voor meer informatie over de kweek met deze soort, kan u de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.