Staalvink
Vidua chalybeata

Algemeen

English: Village Indigobird, Green Indigobird, Indigobird, Purple Indigobird, Senegal Indigo Finch, South African indigobird, Steel-blue Indigobird, Steelblue Widowfinch, Village Combassou
Deutsch: Rotfuß-Atlaswitwe, Rotfußwitwe, Rotschnabel-Atlaswitwe
Français: Combassou du Sénégal, Loxigelle à pattes rouges
Taxanomie: Fringilla chalybeata Statius Müller, 1776*, Senegal.

Uiterlijke kenmerken

Onder de groep der Vidua–wida's valt ook de groep der staalvinken. Een groep bestaande uit 11 zeer gelijkende soorten. Over het algemeen zijn de mannen te onderscheiden door te kijken naar de combinatie van vleugeltekening, poot– en snavelkleur. De poppen van de verschillende soorten staalvinken zijn zelfs in de hand eigenlijk niet te onderscheiden.

 

Er worden bij de staalvink 6 ondersoorten onderscheidden. Zeker drie daarvan zijn op uitlijk eigenlijk niet te onderscheiden, maar op zang. Dit zijn; Vidua chalybeata centralis, Vidua chalybeata chalybeata en Vidua chalybeata ultramarina. De mannen van deze drie ondersoorten hebben een zwart verenkleed met een donkerblauwe gloed. De snavels zijn zilver van kleur en de poten donkerrood.
Een andere duidelijk herkenbare ondersoort is de Vidua chalybeata amauropteryx. Mannen van deze ondersoort hebben zowel rode poten als een rode snavel.
De mannen van de staalvink zijn tevens te onderscheiden op basis van de egale kleur in de vleugels. Mannen van andere soorten staalvinken hebben vaak een witte, grijze of matte waas in de vleugels, bij de handpennen.
Buiten het broedseizoen hebben de mannen een verenkleed dat sterk overeenkomt met dat van de poppen. Het is vaak moeilijk waar te nemen, maar mannen hebben een iets meer staande houding dan de poppen.
Poppen van de staalvink hebben een verenkleed dat vooral bestaat uit bruintinten en lijkt op dat van vrouwelijke paradijswida's. Onderscheid tussen staalvink–poppen en paradijswida–poppen is makkelijk te maken aangezien men alleen maar hoeft te kijken naar de grootte. Staalvinken zijn een stuk kleiner.
De pop van de staalvink heeft een zeer lichte, bijna witte, buikpartij wat doorloopt tot de anaalstreek. De staart, alsook de onderkant van de staart, zijn bruin. De borst, midden– en zijborst zijn egaal bruin. De mantel is wel zeer licht gestreept. De wenkbrauw is wat lichter bruin, waardoor de zwarte kopstrepen duidelijk opvallen. Voor het oog heeft de pop geen tekening, terwijl achter het oog een donkere lijn loopt tot achter de wang.
De poten zijn hoornkleurig, de snavel zilver. Poppen van de ondersoorten waarbij mannen een rode snavel hebben, hebben zelf een oranje snavel en enigszins oranje poten.

 

Jonge staalvinken lijken, na het uitvliegen, sterk in kleur en tekening op de pop. Echter ontbreken de zwarte strepen die over de kop lopen. De jonge staalvinken zijn wel duidelijk te onderscheiden van de jongen van de gastouders. Dit in tegenstelling dus tot de wida's uit het geslacht Vidua.

 

Man / Male

 

 

Pop / Female

 

 

 

Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

Ondersoorten

De staalvink heeft 6 ondersoorten:

 

Vidua chalybeata chalybeata ( Statius Müller, 1776*)

 

Leefgebied: zuid Mauritanië en Senegambia oost tot centraal Mali (Mopti), zuid tot noord Sierra Leone en Guinea.

 

Vidua chalybeata neumanni ( Alexander, 1908*)

 

Leefgebied: oost Mali en noord Ivoorkust oost tot zuid Tsjaad, noord Centraal Afrikaanse Republiek en Soedan.

 

Vidua chalybeata ultramarina ( J. F. Gmelin, 1789*)

 

Leefgebied: Ethiopië en noord Eritrea.

 

Vidua chalybeata centralis ( Neunzig, 1928*)

 

Leefgebied: zuid tot oost DRCongo (Kasai, Katanga, en rondom de meren Albert, Edward, Kivu and Tanganyika) oost tot Oeganda, binnenland Kenia en binnenland Tanzania.

 

Vidua chalybeata okavangoensis Payne, 1973*

 

Leefgebied: west en zuid Angola, noord Namibië, west Zambia (bovenste Zambezi rivier) en noord Botswana.

 

Vidua chalybeata amauropteryx ( Sharpe, 1890*)

De mannen van deze ondersoort hebben zowel rode poten als een rode snavel. De poppen hebben een oranje snavel en enigszins oranje poten.

 

Leefgebied: kustgebied oost Afrika van zuid Somalië zuid tot Tanzania, Mozambique, en binnenlanden van zuid en oost Zambia, Malawi en Zimbabwe (Zambezi rivier onder Kazungula) zuid tot noord Zuid-Afrika (zuid tot North West Province, Free State, en noord KwaZulu-Natal at Ndumu en Hluhluwe; ook zuid Oostkaap en Swaziland.

 

Verspreidingsgebied en biotoop

De staalvink heeft een enorm verspreidingsgebied. Het voorkomen van de staalvink is meer afhankelijk van de bewegingen van de gastoudersoort, dan dat het bepaalt wordt door eigen voorkeuren voor een bepaald habitat. De staalvink is dan ook te vinden in een groot aantal verschillende gebiedtypen, waaronder droge graslanden, kustgebieden, savannes, bosranden en graslanden in hoger gelegen gebieden. Over het algemeen is de soort vaker te vinden in drogere gebieden, waaronder graslanden en savannes met Acacia's.

Huisvesting

Zoals eerder aangegeven heeft de staalvink weinig voorkeur voor een bepaald gebiedstype. Als we de huisvesting van de staalvink willen beschrijven, doen we er daarom beter aan om die van zijn gastoudersoort te beschrijven. De staalvink is de enige soort staalvink die niet één specifieke gastoudersoort heeft. Ze gebruiken diverse soorten vuurvinken als gastouders.
Staalvinken zijn tijdens het foerageren en voor de balts veel op de grond te vinden. De bodem van de volière moet dus zoveel mogelijk vrijgehouden worden en als bodembedekking volstaat zand als beste.
De volière kan beplant worden, al geven de staalvinken er weinig om. Er mogen flink wat takken geplaatst worden en de randen van de volière kan men afschermen of voorzien van beplanting. Dit biedt de vogels meer rust en zodoende kunnen ze schuilen bij guur weer. Door de takken op verschillende plaatsen in de volière te plaatsen creëert men territoria voor de mannen en wordt de kans op onderlinge agressie in het broedseizoen geminimaliseerd. Indien dit principe wordt toegepast, waarbij men de staalvinken als groep wil huisvesten, is een ruime volière een echte vereiste. Biedt een territorium van minimaal drie tot vier vierkante meter per gehouden man.
Staalvinken zijn niet erg sterk en kunnen het beste tijdens de wintermaanden binnenshuis overwinteren. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de gastouders. Wanneer de vogels in de buitenvolière verblijven, dient er ten alle tijden toegang te zijn tot een droog en tochtvrij nachthok.

Sociale eigenschappen

Staalvinken zijn vriendelijke vogeltjes die met de meeste soorten astrildes prima samengehouden kunnen worden. Ook onderling vind nagenoeg geen agressie plaats, wat het mogelijk maakt om de staalvink in een groep te huisvesten. Het is echter wel aan te raden om de groep dan te laten bestaan uit meer poppen dan mannen en dienen de eisen t.a.v. de huisvesting goed in acht genomen te worden. Uiteraard mag in een dergelijk geval de volière niet te dichtbevolkt zijn.
Als men zich op de kweek van deze soort wil toeleggen, dan is het aan te bevelen om de soort in een volière te plaatsen met alleen zijn gastoudersoort. Dit kan zijn de Senegalese vuurvink (Lagnosticta senegala) of de bruine amarant (Lagnosticta nitidula).
De mannen vertonen in het broedseizoen amper onderlinge agressie. Ze baltsen er druk op los en door elkaar met de balts te intimideren blijft agressie vaak uit.
Indien men meerdere mannen samen houdt is het vanzelfsprekend dat men in het broedseizoen wel een oogje in het zeil moet houden.
Een verhouding van één man op één pop, tezamen met een aantal exemplaren van de gastoudersoorten, is ook al voldoende om de soort tevreden te stellen. Ze trekken in nauw verband op met de vuurvinken.
Houdt er tevens rekening mee dat de staalvinken eieren kapot pikken bij de gastoudersoort, alsook andere soorten vogels, zoals we dit gedrag kennen bij de wida's uit het geslacht Vidua.
Door het gelijkend uiterlijk van de poppen, alsook de kans op het kruisen van soorten, is het beter om geen verschillende soorten staalvinken tezamen te houden in één volière.

Voeding

In de natuur fourageren deze vogels voornamelijk op de grond en eten ze voornamelijk zaden, met een minimale aanvulling van wat kleine insecten als mieren en termieten, alsook diens eieren.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen en miereneieren. In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden. Men biedt de vogels een natuurlijk voedingspatroon door de vogels in de rust een zaadmengsel voor te zetten van 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.

Voortplanting

Als men met tot kweken wil komen met wida's en staalvinken, zal men eerst een aantal andere zaken op orde moeten hebben. Om te beginnen de gastouders. De staalvinken hebben gastouders in de vorm van vuurvinken, zoals de eerder genoemde soorten, die hun eieren uitbroeden. De soort gastouder verschilt per soort staalvink, al behoren de gastouders van de staalvinken over het algemeen tot de vuurvinken (Lagnosticta–soorten). Om tot een succesvolle kweek te komen moet de huisvesting dus hoofdzakelijk afgestemd zijn op de wensen van de gastoudersoort. Dan moeten de staalvinken in broedstemming gebracht worden, synchroon lopend aan het kweekseizoen van de gastouders.
De voeding is, behalve bij de gastouders, ook van belang om de staalvinken in stemming te krijgen voor de voortplanting.
Kijk hiervoor ook bij de huisvesting en voeding, zoals eerder beschreven in dit artikel.

 

De staalvink, als soort, maakt gebruik van twee verschillende soorten vuurvinken als gastouder, in plaats van dat ze soortspecifiek zijn. De poppen kiezen een man op basis van diens zang, wat een imitatie is van de zang van de gastoudersoort. De zang tussen verschillende staalvink mannen kan dus verschillen. Een staalvink pop zal alleen een man verkiezen die groot is gebracht door dezelfde gastoudersoort als waardoor zij zelf is grootgebracht. Zij zal hier ook haar eieren bij leggen.
Het is dus aan te raden om de zang van de mannelijke staalvink te vergelijken met die van verschillende soorten vuurvinken, om zo te achterhalen welke soort vuurvink als gastoudersoort ingezet dient te worden voor de kweek.

 

Poppen van de staalvink leggen series van één tot vier eieren. Bij het leggen van hun ei pikken ze de eieren van de gastouders kapot. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren en zelfs een goed teken. De staalvinken, behorende tot de groep van Vidua–wida's, zijn parasitaire vogels. Dit houdt in dat de pop van de staalvink haar ei legt in het nest van een gastouder. Dit doet ze in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft.
De staalvink legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. Ze pikt vervolgens het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is.
In een enkel broedseizoen kan een pop tot wel 26 eieren leggen! Bij een goed gecontroleerd kweekprogramma met deze soort kan men dus leuke successen boeken.
De eieren komen na 11 tot 12 dagen uit. De bektekening van de nestjongen lijkt dan nog sterk op dat van de jongen van de gastouders. De jongen vliegen na ongeveer 18 dagen uit en zijn dan goed te onderscheiden van de gastoudersoort. De jongen worden na het uitvliegen nog twee weken gevoerd door de gastouders, waarna de jongen op gaan vliegen met andere staalvinken.

 

Het geslacht is bij net uitgevlogen vogels moeilijk te bepalen. De mannen ‘staan’ meer, waar de poppen wat ‘doorgezakt’ op de zitstokken zitten. Dit is meer richtlijn dan regel.
Geduld of sexen met behulp van DNA is de enige oplossing voor en geslachtsbepaling met absolute zekerheid.
De jonge mannen komen pas na twee jaar in een gevorderd prachtkleed. De poppen schijnen na een jaar al geslachtsrijp te zijn. Dit in tegenstelling dus tot de mannen.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.5.

 

Het kweken met wida's en staalvinken is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.