Langstaartstaalvink
Vidua hypocherina

Algemeen

English: Steel-blue Whydah, Steely-blue Pin-tailed Whydah
Deutsch: Glanzwitwe
Français: Veuve métallique, Veuve combassou
Taxanomie: Vidua hypocherina J. Verreaux and É. Verreaux, 1856*, coast of West Africa; error = East Africa.

 

Kijkt men naar de Nederlandse naamgeving, dan hebben we te maken met een staalvink, maar nemen we de Engelse naam in acht, dan spreken we van een wida. Er is nog geen eenduidig besluit genomen waar deze vogel toe behoort. Is de langstaart staalvink, met zijn lange staartveren, de uitzondering binnen de groep der staalvinken, of is het een wida die als enige de metaalglans in het verenkleed draagt zoals we die kennen van de staalvinken?
Deze verwarring maakte het sommigen zo moeilijk, dat er ideeën ontstonden dat de soort een kruising zou zijn tussen een staalvink en de dominikanerwida. Deze laatste theorie is de enige die wel ontkracht is, aangezien het wel een echte soort betreft, geen kruising.
In dit artikel spreken wij verder over deze soort als de langstaartstaalvink.

Uiterlijke kenmerken

Er zal geen twijfel zijn bij de determinatie van deze soort.
Het is de enige wida uit het geslacht Vidua met een blauwe metaalglans in het gehele verenkleed en er is geen één staalvink met een lange staart.
Mannen van de langstaartstaalvink hebben een lange staart, bestaande uit vier verlengde staartpennen, welke in vorm lijkt op de staart van de Fisher's wida en dominikanerwida. Deze staartpennen worden zeer strak tegen elkaar gehouden. Deze veren zijn zo donker blauw dat ze haast zwart ogen. De rest van het veren kleed is zwart met een zeer opvallende blauwe metaalglans. Op de stuit heeft de man twee opvallende witte pluimpjes die in de rusthouding boven de vleugels uit steken. De snavel is zilverwit en de poten zijn eveneens zeer licht van kleur.
De poppen zijn moeilijker om te herkennen. Ze dragen een verenkleed dat overwegend bestaat uit bruintinten. De kop is geheel bruin en over de kop lopen net als bij de andere wida's en staalvinken twee brede strepen. Deze zijn donkerbruin van kleur. Achter het oog heeft de pop een lange dunne bruine streep lopen. Vanuit de snavelbasis loopt eveneens een streep die doorloopt tot op de wang, evenwijdig aan de lijn van achter het oog.
De buik en middenborst zijn grijs van kleur. De vleugels zijn donkerbruin waarbij de veren kastanjebruine randen hebben. De mantel heeft een bruine ondergrond met grove donkere bruine strepen. In de vleugelbocht zitten wat lichtere, bijna witte, opvallende veertjes. De stuit is erg licht van kleur met een paar donkere vlekjes. De staart is zwart en iedere staartveer heeft een witte zoom rondom.
De poten zijn hoornkleurig en de snavel is vrij kort en loodgrijs van kleur.
Beide geslachten zijn ongeveer 11,5 centimeter. De man draagt in prachtkleed een staart van ongeveer 25 centimeter.

 

Bij twijfel of navraag over het geslacht van uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

Monotypisch

De langstaartstaalvink is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: zuid Soedan (zuid van 5° noord en oost van de Nijl rivier), noordoost Oeganda, Ethiopië, noordwest en zuid Somalia, Kenia, en Tanzania (droog centraal plateau van oost Rift Valley zuid tot Tabora, Morogoro, Mikumi en Usangu Flats in Mbeya region, en Iringa).

 

Een wijdverspreide soort, laag in aantal en niet beschermd. Een aparte combinatie over het geheel. De soort leeft van nature paarsgewijs of solitair. Omdat er geen dalende trend is waar te nemen in de aantallen van deze soort en het habitat niet op grote schaal vernietigd wordt, heeft de soort geen beschermde status.
Binnen dit verspreidingsgebied worden de vogels waargenomen op schaars beboste berggebieden en graslanden op hoogte.

Huisvesting

Deze soort vereist een volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is mede noodzakelijk vanwege zijn bijzondere eisen voor wat betreft de kweek. Deze vogelsoort maakt gebruik van pleegouders, in de vorm van feeënastrilde (Estrilda charmosyna).
De volière kan ingericht worden met enkele grote takken en verder met siergrassen en dichte struiken, als bijvoorbeeld buxus boompjes. Het is, voor de kweek, voornamelijk belangrijk om de waardvogels tevreden te stellen en de volière op diens wensen in te richten.
Dit is niet de meest sterke soort en dient 's winters verwarmt te worden gehuisvest. Er moet ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok.

Sociale eigenschappen
De langstaartstaalvink is, in de natuur, een voornamelijk solitair, dan wel paarsgewijs, levende soort. Hier dient rekening mee te worden gehouden in avicultuur.
Buiten het broedseizoen scheiden we de mannen van de poppen. De poppen kan men huisvesten in de volière met de waardvogels. Vlak voor de aanvang van het broedseizoen plaatst men de poppen weer bij de man.
De soort wordt soms polygaam genoemd, maar deze eigenschap valt in het niets als we de langstaartstaalvink vergelijken met andere wida's. Deze soort is prima te houden in een verhouding van één man op één pop. De volière moet dan echter wel ruim zijn zodat de pop haar rust kan vinden. De mannen zijn in de broedperiode namelijk best druk en achtervolgt de pop geregeld. Meer poppen houden per man kan ook, maar drie poppen per man is meer dan voldoende.
Tegen andere vogelsoorten hoeven we geen problemen te verwachten. De langstaartstaalvink is een vriendelijke soort, maar beschermt wel zijn territorium in het broedseizoen. Het is dus beter om de soort niet te plaatsen in een druk bevolkte volière.
Men kan de soort beter huisvesten in een verblijf dat alleen bevolkt wordt door de waardvogels. Dit geeft meer rust en minder afleiding in het broedseizoen, beide factoren die de kweek ten goede komen.
Mannen van de langstaartstaalvink zijn onderling wel uitermate agressief. Er mogen dus geen mannen tezamen worden gehouden in hetzelfde verblijf.
Houdt er tevens rekening mee dat de langstaartstaalvinken eieren kapot pikken bij de gastoudersoort, alsook andere soorten vogels, zoals we dit gedrag kennen bij de wida's uit het geslacht Vidua.

Voeding

De langstaartstaalvink voedt zich voornamelijk met graszaden en doet dit dan ook op de grond. Het natuurlijk dieet omvat tevens een minimale aanvulling van wat kleine insecten als mieren en termieten, alsook diens eieren.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen en miereneieren.
In de rust periode moet deze soort op een zeer beperkt menu gehouden worden. Men biedt de vogels een natuurlijk voedingspatroon door de vogels in de rust een zaadmengsel voor te zetten van 20% gemengd tropisch zaad en 80% millet. In de rusttijd geeft men de vogels helemaal geen eivoer. Deze variatie op het menu is een vervanging van de natuurlijke voedselschaarste in de droge periodes, zoals de vogels deze kennen in het wild.
In de rui periodes geeft men eens per drie dagen eivoer. Als de vogels in broedstemming zijn (en de gastouders broeden), geeft men de vogels geen levend voer en eens per drie dagen eivoer. Twee dagen voordat de eieren uitkomen geeft u de vogels dagelijks eivoer, aangevuld met levend voer.

Voortplanting

Er is zeer weinig bekend over de voortplanting van de langstaartstaalvink. Zowel in de natuur als in avicultuur. Het is aan te raden om de kweek te vergelijken met vergelijkbare soorten als staalvinken en wida's uit het geslacht Vidua.

 

Als men met tot kweken wil komen met wida's en staalvinken, zal men eerst een aantal andere zaken op orde moeten hebben. Om te beginnen de waardvogels. De staalvinken hebben gastouders in de vorm van vuurvinken, zoals de eerder genoemde soorten, die hun eieren uitbroeden. De soort gastouder verschilt vaak per soort staalvink, al behoren de gastouders van de staalvinken over het algemeen tot de vuurvinken (Lagnosticta–soorten). De waardvogel van de langstaartstaalvink is de feeënastrilde (Estrilda charmosyna).
Om tot een succesvolle kweek te komen moet de huisvesting dus hoofdzakelijk afgestemd zijn op de wensen van de gastoudersoort. Dan moeten de langstaartstaalvinken in broedstemming gebracht worden, synchroon lopend aan het kweekseizoen van de gastouders.
De voeding is, behalve bij de gastouders, ook van belang om de staalvinken in stemming te krijgen voor de voortplanting.
Kijk hiervoor ook bij de huisvesting en voeding, zoals eerder beschreven in dit artikel.

 

Bij het leggen van de ei pikken de langstaartstaalvinken de eieren van de gastouders kapot. Dit gedrag is echter zeer goed te verklaren en zelfs een goed teken. De langstaartstaalvinken, behorende tot de groep van Vidua–wida's, zijn parasitaire vogels. Dit houdt in dat de pop van de langstaartstaalvink haar ei legt in het nest van een gastouder. Dit doet ze in een nest waarin de gastouder zelf die dag een vers ei gelegd heeft.
De langstaartstaalvink legt haar ei hierbij zodat ze ervan gegarandeerd is, dat de broedduur voor haar gelegde ei, lang genoeg is voor het embryo om uit te komen. Ze pikt vervolgens het ei stuk van de gastouder om ervoor te zorgen dat haar ei meer overlevingskansen heeft en genoeg voer zal krijgen als het eenmaal uitgekomen is.

 

Het kweken met wida's en staalvinken is alles behalve makkelijk, maar zal een uitdaging vormen voor iedere gevorderde kweker. Een kweek met vallen en opstaan, maar één die zeer veel voldoening zal geven als deze slaagt.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.