Kastanjewever
Ploceus rubiginosus

Algemeen

English: Chestnut Weaver
Deutsch: Maronenweber, Rotbrauner Weber
Français: Tisserin roux, Tisserin brun, Tisserin marron, Tisserin rubigineux

Taxonomie: Ploceus rubiginosus Rüppell, 1840*, Ethiopië.

Uiterlijke kenmerken

De kastanjewever is een soort die zijn naam eer aan doet en geen gelijkende soorten kent.
De man heeft een zwarte kop, waarvan het masker in een punt toe loopt. De vleugels zijn eveneens zwart, maar de veren hebben een lichte (haast witte) zoom, waardoor ze duidelijk getekend zijn. De rest van het verenkleed is kastanjebruin. De snavel van de man is zwart, evenals de poten. De ogen zijn helder bruin tot enigszins oranje.
De pop is een simpele verschijning. Haar verenkleed bestaat uit grijs– en bruintinten. De keel, zijhals en buik zijn vuil wit van kleur, ogend als grijs. Over de borst loopt een bruine band met veel fijne verticale zwarte streepjes. De kruin, wang, nek en mantel zijn grijsbruin van kleur en net zo gestreept als op de borst. De stuit en staart hebben dezelfde grijsbruine kleur maar zijn niet gestreept. De vleugels zijn donkerder van kleur en hebben een lichte grijze zoom. De tekening is identiek aan de man. De pop heeft daarnaast een opvallende wenkbrauwstreep, die doet denken aan een wenkbrauwstreep van een Euplectes–soort. De poten van de pop zijn hoornkleurig en de snavel is donker grijs. De ogen van vrouwelijke vogels zijn donkerbruin.
Mannen zijn, als ze niet in prachtkleed zijn, te onderscheiden van de poppen op basis van oogkleur. Daarnaast hebben ze meer bruine tinten in het verenkleed. De poppen zijn grijzer. Er zijn nog een aantal ondersteunende metingen die kunnen assisteren bij eventuele geslachtsbepaling bij deze soort. Worden er vleugellengtes gemeten langer dan 80 mm., dan betreft het een man, evenals bij staartlengtes langer dan 50 mm..
Onder de Ploceus–soorten is dit een middelgrote soort. Hij meet 14 cm.  

Ondersoorten

De kastanjewever heeft 2 ondersoorten: 

 

Ploceus rubiginosus rubiginosus    Rüppell, 1840*

 

 

Leefgebied: west Eritrea, noord, zuid en oost Ethiopië, zuidoost Soedan, noordwest en zuid Somalië, noordoost Oeganda, Kenia (behalve kust en hooglanden) en het interior plateau van Tanzania.

 

Ploceus rubiginosus trothae   Reichenow, 1905* 

 

Leefgebied: zuidwest Angola, noord Namibië en noordwest Botswana.  

 

Verspreidingsgebied en biotoop

Het verspreidingsgebied van de kastanjewever strekt zich uit van oost Afrika tot Zuidelijk Afrika en dekt 10 landen. Binnen dit verspreidingsgebied wordt de soort vertegenwoordigd door 2 ondersoorten, waarvan het verspreidingsgebied hierboven wordt weergegeven.
Binnen het verspreidingsgebied wordt deze soort hoofdzakelijk aangetroffen in droge gebieden welke spaarzaam begroeid zijn met doorndragende struiken en bomen. De kastanjewever bewoont ook wel dichter begroeide gebieden die grenzen aan rivieren.
Aangezien de soort voornamelijk te vinden is in droge en open gebieden, vormen dergelijke populaties een uitzondering.

 

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière kan ingericht worden met grote takken. De volière beplanten heeft weinig zin aangezien de vogels de beplanting niet heel zullen laten. Er kan wel een grasmat gelegd worden op de bodem van het verblijf.
Deze grasmat kan gerust de bodem van de gehele volière bedekken, met uitzondering van het gebied onder en rondom de boom met nesten. Leg hier zand onder. Dat is hygiënischer en makkelijker te vervangen.
Ondanks dat de vogels in de natuur voornamelijk voorkomen in droge gebieden, houden ze er wel van regelmatig te badderen. Plaats dus een waterelement waar de vogels dagelijks de beschikking toe hebben.
De vogels bouwen hun nesten in afhangende takken van Acacia's. Hier kan in de volière op ingespeeld worden door afhangende meidoorntakken aan het dak van de volière te bevestigen. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

Voor wevers uit de groep der Ploceus–wevers, is dit een vrij vriendelijke soort. Dit moet relatief genomen worden daar het uiteraard temperamentvolle vogels zijn. Deze soort broedt in grote kolonies, welke soms wel meer dan 200 nesten omvat. De mannen bouwen dus nesten die redelijk dicht op elkaar gebouwd zijn. Desondanks hebben ze toch een eigen territorium en bewaken de nestomgeving tegen andere mannen. De mate van agressiviteit is niet verontrustend en uit zich hoofdzakelijk in uiterlijk vertoon en slechts zelden in echte agressiviteit. De soort kan dus prima als kolonie gehuisvest worden, mits de ruimte uiteraard toereikend is. De soort is polygaam wat inhoudt dat de man tijdens een broedseizoen met meerdere poppen een legsel start. Houdt bij het samenstellen van een kolonie een verhouding aan van minimaal twee poppen per man.
In de natuur wordt de soort, buiten het broedseizoen, vaak aangetroffen in gemengde groepen met andere soorten wevers, waaronder Quelea–soorten. Een dergelijke combinatie gaat in de volière ook goed, al moet men wel rekening houden met de beschikbare ruimte. Naast gemengde groepen, zijn er ook groepen van vogels van hetzelfde geslacht, veelal mannengroepen. Indien men beschikt over een overschot aan mannen, dan kunnen deze probleemloos gehuisvest worden in een aparte volière.

Voeding

In de natuur eten deze wevers voornamelijk zaden en dan met name graszaden. Naast zaden nemen de vogels ook wel insecten op in het dieet en nectar. Deze nectar is alleen afkomstig van Aloë–soorten. Insecten die de kastanjewever eet zijn hoofdzakelijk termieten en de eieren van mieren, maar ook wel spinnetjes en rupsen.
In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad met aanvulling van extra graszaden. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eventueel kunnen de grotere zaden vervangen worden door extra graszaden (Panicum).
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté, alsook levende insecten.
Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Vruchten worden door deze soort ook opgenomen en mogen niet op het menu ontbreken. Men kan dan denken aan appel, sinaasappel, banaan. Als groente kan men komkommer en kropsla aanbieden. Nectar kan in poedervorm gekocht worden en aangelengd worden met water. De vogels nemen dit goed op.
Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.
Beschouw deze soort, in het samenstellen van een voedersamenstelling, als een echte zaadeter. Insecten, vruchten en nectar moeten gezien worden als aanvulling op het zaadmengsel.

Voortplanting

De kastanjewever is polygaam en deze moet daarom gehouden worden in een verhouding van minimaal twee poppen per man.
In de natuur broedt de kastanjewever koloniaal. De mannen zijn territoriaal, maar deze territoria zijn zo klein, dat het ook in avicultuur mogelijk is om de soort als kolonie te huisvesten, mits er uiteraard een redelijke ruimte beschikbaar is.
Niet alle nesten die gebouwd worden door de mannen, worden ook daadwerkelijk gebruikt om eieren in te leggen. Veel van de nesten blijven vrij. De exacte reden is nog onduidelijk, mede omdat de vogels de vrije nesten niet gebruiken om in te overnachten. De nesten worden gebouwd in Acacia's, maar ook wel in bomen die grotere bladeren dragen zoals Mopane. De nesten worden dan met name aan de uiteindes van de takken gebouwd. In de volière kan men de vogels tegemoet komen door afhangende takken te bevestigen aan het dak van het verblijf. Meidoorntakken blijken hier zeer geschikt voor.
In de natuur worden de vogels tot broedstemming gestimuleerd door de regenval. De kastanjewevers komen als kolonie tegelijkertijd tot broeden. De uitvliegperiode is dan ook verspreid over slechts enkele dagen. Dit komt mede doordat de vogels al beginnen te broeden zodra het eerste ei is gelegd. Legselgroottes variëren van 1 tot wel 6 eieren! Deze worden in ongeveer 13 tot 14 dagen uitgebroed.
Drie dagen na het uitkomen gaan de jongen duidelijk geluid maken en zijn ze buiten het nest te horen. De ogen openen na zes dagen. De jongen worden alleen gevoerd door de pop. De man houdt zich niet bezig met het grootbrengen van de jongen. De pop voert de jongen alleen met insecten. Hiervoor verkiest de pop rupsen, krekels en zeer kleine sprinkhaantjes. De jongen verlaten na 13 tot 16 dagen het nest.
Houdt deze soort niet samen met roodkop amadines. In de natuur nemen roodkop amadines vaak de nesten over van kastanjewevers. Dit zal in avicultuur ook gebeuren.

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.5.

 

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.