Madagaskarwever
Foudia madagascariensis

Algemeen

English: Madagascar Red Fody, Cardinal Fody, Red Fody
Deutsch: Madagaskarweber
Français: Foudi rouge, Foudi de Madagascar, Foudy malgache
Taxanomie: Loxia madagascariensis Linnaeus, 1766*, Madagascar.

 

Deze weversoort is voor ons de bekendste soort van het geslacht Foudia. Het is niet alleen in de natuur de meest voorkomende soort uit dit geslacht, maar ook in avicultuur is de soort nog algemeen. Het geslacht Foudia is een groep wevers welke voorkomen op Madagaskar en de eilanden ten oosten en noorden van dit grote eiland. In totaal zijn er 7 soorten, maar in onze volières zal men enkel de Madagaskarwever tegenkomen. Deze soort wordt met name door enkele dierenparken en particuliere kwekers in Duitsland, België en Frankrijk in ruime mate gekweekt.

 

 

Uiterlijke kenmerken

Het determineren van deze soort is tamelijk eenvoudig, zeker in het broedseizoen.
De man is, wanneer in prachtkleed, overwegend helder rood gekleurd. De teugel is zwart en loopt in een korte oogstreep door tot achter het oog. De mantel is zwart gestreept in evenwijdig lopende lijnen. Als de man zijn veren opzet, is te zien dat het alleen de uiteinden van de veren zijn die zwart zijn en de belijnde tekening veroorzaken. De rest van de veer is dan ook gewoon rood. De vleugels zijn zwart met een zeer lichtbruine zoom, haast wit van kleur. Dit zorgt voor een tekening op de vleugels. De staart is zwart waarbij de staartpennen een lichtbruine zoom hebben aan de buitenzijde. De poten zijn hoornkleurig en de snavel is zwart.
Een uitzondering op bovenstaande beschrijving van de man, vormt de gele variant van deze soort. Een natuurlijke afwijking die ervoor zorgt dat de vogels niet rood van kleur zijn in het broedseizoen, maar fel geel. De tekening blijft verder hetzelfde. Mannelijke vogels zien er buiten het broedseizoen nagenoeg gelijk uit als de pop. Echter kleuren veel mannen, ook in de natuur, niet goed door, waardoor ze goed te onderscheiden blijven van de pop. Zo blijft de zwarte oogstreep vaak zichtbaar, alsook rode pennen op de buik en borst en zwart in de vleugels. Omgekeerd kennen de mannelijke vogels ook een probleem. Vaak komen de mannen niet geheel op kleur. Het is dan vrijwel altijd de buikpartij die bruinbeige van kleur blijft. De Madagaskarwever is dan zeer gelijkend met de Aldabra-wever (Foudia aldabrana) en boswever (Foudia omissa). De Aldabra-wever heeft echter een meer gelige buikpartij terwijl die van de Madagaskarwever meer beige is. Daarnaast is de Aldabra-wever een stuk forser van formaat. Een oplossing die voorheen werd aangedragen, en echter nog niet ontkracht is, is dat de Madagaskarwever zich voortgeplant heeft met eerder genoemde soorten, die een lichte buikpartij hebben van nature. Indien dit het geval is, wat in de natuur trouwens wel gebeurt is, dan zou de Madagaskarwever man (als kruising zijnde) naast een lichte buik ook een bruine rug of mantel moeten hebben. Deze ontbreekt echter vaak, wat erop duidt dat de betreffende vogel gewoon een probleem heeft met correct door de rui te komen. De Boswever is eveneens zeer gelijkend met de Madagaskarwever. Nog wel meer dan de Aldabra-wever. Als de vogels in prachtkleed zijn, heeft de man Madagaskarwever een rode buikpartij, daar deze bij de Aldabra-wever grijsbruin van kleur is. Het makkelijkste onderscheid, is dat alléén de Madagaskarwever één lichte teugel over de vleugel heeft lopen. Dit geldt ook voor de poppen en vogels in rustkleed!
De pop lijkt met haar tekening enigszins op poppen uit het geslacht Euplectes. Echter is zij goed van vogels uit dit andere geslacht te onderscheiden. De buik, flank, borst, zijhals en keel zijn lichtbruin, haast beige, van kleur. De flank is gestreept met vale lichtbruinen vegen. Ook de keel kent een vale lichter bruine vlek. De kop, nek, mantel, rug, stuit en anaalstreek zijn donkerder olijfbruin van kleur. De mantel is zwart gestreept en de vleugel bestaat uit zeer donkerbruine veren met een lichtbruine zoom. De tekening die zodoende ontstaat is identiek aan die van de man. Hetzelfde geldt voor de staart, die donkerbruin van kleur is met een lichter bruine buitenzoom. De teugel is zeer vaal geel van kleur en soms nauwelijks zichtbaar. De wenkbrauwstreep loopt door in een oogstreep achter het oog, welke geel van kleur is. Ook onder het oog heeft de pop een gele lijn lopen, in een halve cirkel. De snavel en poten zijn hoornkleurig.
Beide geslachten zijn ongeveer 13 centimeter.

 

De verschillende Foudia-soorten hebben ieder een eigen snavelvorm. Dit doet enigszins denken aan de Darwinvinken op de Galapagos eilanden, maar zo extreem zijn de verschillen (nog) niet. De Aldabra-wever heeft de meest forse snavel van de diverse Foudia-soorten. De Madagaskarwever heeft een kortere en wat meer massieve snavel. Er wordt gesuggereerd dat niet alleen de voedselkeuze een rol speelt in de snavelvormen, maar dat dit in combinatie gaat met de concurrentie tussen de soorten en aan- en afwezigheid van mogelijke concurrenten.

Monotypisch

De Madagaskarwever is een wijdverspreide soort en heeft geen ondersoorten (monotypisch)

Verspreidingsgebied en biotoop

De soort komt voor op heel Madagaskar en is geïntroduceerd op veel plaatsen. Het is echter nog onduidelijk of de soort daadwerkelijk is geïntroduceerd op omliggende eilanden, of dat de soort op eigen kracht de eilanden heeft bereikt. Wel is het zeker dat de soort is geïntroduceerd in het Midden-Oosten. De Madagaskarwever is een algemene soort in Bahrein en broedt hier ook. De eilanden rondom Madagaskar, waar deze soort wordt aangetroffen zijn o.a. Reunion, Mauritius, Rodrigues, de Seychellen en de Comoren.

Een artikel van Nicoll uit 1909 beschrijft hoe snel de soort zich kan verspreiden en zich tot een plaag kan vormen. Zo beschrijft dit artikel dat er in 1866 slechts één Madagaskarwever werd aangetroffen op het eiland Mahé. In 1906 was de Madagaskarwever uitgegroeid tot de meest voorkomende vogelsoort op de eiland, gevolgd door de Maina (Acridotheres tristis). Meer over dit artikel kan u teruglezen in het boek ‘Birds of Seychelles’ van Helm Field Guides, geschreven door Adrian Skerrett et al. De soort is te vinden in diverse habitattypes variërend van oorspronkelijk bos tot en met open gebieden en tuinen. Dichte bebossing wordt echter vermeden. Met name landbouwgebieden worden vaak bezocht door Madagaskarwevers om daar te fourageren. Binnen het verspreidingsgebied wordt de soort gezien als zeer algemeen, vaak ook als plaag. De soort wordt niet alleen door lokale boeren als plaag gezien (die de soort dan ook op kleine schaal bestrijden), maar ook nog steeds door veel biologen. De Madagaskarwever zou de eigenschap hebben andere soorten te verdrijven. Latere studies hebben echter uitgewezen dat dit niet het geval is. De verschillende Foudia-soorten komen in verschillende gebiedstypen voor en hebben een afwijkende voeding van elkaar. Dit wordt tevens onderbouwt door de verschillende snavelvormen. De Seychellenwever heeft echter wel op twee eilanden de Madagaskarwever verdrukt, maar ook op deze twee eilanden zijn beide soorten nog algemeen. Op Madagaskar zelf is het vaak de Madagaskarwever zelf die onderdrukt wordt, veelal door de huismus (Passer domesticus). Deze laat de Madagaskarwever niet toe in de nestomgeving. De Madagaskarwever heeft een groot aanpassingsvermogen. Dit zorgt ervoor dat de soort weinig te leiden heeft door de gebiedsveranderingen, waarbij oorspronkelijk bos wordt omgezet naar rijstvelden en andere landbouwgrond.

Huisvesting

Deze actieve soort vereist een ruime volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. Dit is niet alleen een vereiste omdat de soort erg levendig is, maar vooral vanwege het extreme territoriale gedrag dat deze soort in avicultuur vertoond. De volière kan ingericht worden met enkele grote takken en verder met siergrassen en dichte struiken, als bijvoorbeeld buxus boompjes. De beplanting kan beter aan de randen van de volière geplaatst worden. Het middendeel van de volière kan met laten begroeien met graszoden en onkruid. De Madagaskarwever foerageert graag in hoog riet/gras. Het plaatsen van een groot stuk siergras kan het natuurlijk gedrag van de vogels bevorderen. De vogels zijn gesteld op begroeiing, ondanks dat ze zich veel in de open delen van de volière ophouden. Men zal ervaren dat de vogels zeer gestrest blijven in een onbeplante volière. In 2015 zijn alle kweekresultaten behaald met nesten die gebouwd zijn in de dichte begroeiing van klimop tegen de wanden van de verblijven.
Dit is een sterke soort, maar desondanks is het aan te raden om ze ’s winters vorstvrij te huisvesten, met name gedurende de nacht. De territoriale drift van de man jegens de poppen (in de aanvang van het broedseizoen) maakt het soms noodzakelijk om een aparte vlucht voor de poppen bij te plaatsen. In de beschrijving van de sociale eigenschappen zal hier meer uitleg over volgen.

Sociale eigenschappen

De sociale eigenschappen van Madagaskarwevers in de natuur en van deze soort gehouden in avicultuur verschillen enorm. Wat wel vast staat, is dat de soort uiterst territoriaal en agressief kan zijn. Dit zien we niet terug in de foerageergebieden in de natuur, waar de soort soms met tientallen tot honderden tegelijk samenkomen op een enkele akker of achtertuin.
Maar let men op de details, dan is de agressie goed terug te zien. Zo kunnen de mannen alles wat rood is slecht uitstaan. Ze vernielen roodgekeurde versieringen, maar gaan zelfs autospiegeltjes te lijf omdat ze hun eigen reflectie hierin terugzien. In het broedseizoen verdedigen de mannen een eigen territorium en dulden hier geen soortgenoten in. De poppen zijn lang niet zo agressief als de mannen, maar verjagen wel andere vogels bij de nestomgeving. Alles wordt doorgaans verjaagd door de man, met harde ‘hand’. In de natuur hebben de mannen een territorium dat zich doorgaans uitstrekt van 30 tot 40 meter rond het nest, maar dat kan uitlopen tot 75 meter bij extreem dominante mannen en is tevens afhankelijk van het gebiedstype.
Voor de vogels in avicultuur is het dan ook belangrijk dat er slechts één man per verblijf gehuisvest wordt. Het bij elkaar plaatsen van meerdere mannen zal vroeg of laat leiden tot de dood van vogels. De voortplantingsdrift van de man is dusdanig, dat er getracht moet worden om meerdere poppen per man te huisvesten. Hierbij moet gedacht worden aan minstens drie poppen per man. Daarnaast moet men in de kweekperiode goed opletten of de man de poppen niet teveel verstoord tijdens het broeden, of zelfs de nesten niet afbreekt. In dat geval kan men de man uitvangen en in een naastgelegen verblijf plaatsen. Doe dit pas twee á drie dagen nadat de pop het laatste ei heeft gelegd. De poppen kunnen buiten het broedseizoen bij de man gehuisvest blijven. Plaats de man pas terug als de jongen zijn uitgevlogen. De mannen tonen doorgaans geen agressie naar de uitgevlogen zelfstandige jongen. Dit verandert in het voorjaar, als de jonge mannen voor het eerst op kleur komen. Zodoende dient het ten alle tijden voorkomen te worden dat de man in contact komt met deze jonge mannen. Probeer jonge vogels daarom m.b.v. DNA te sexen, of zet ze apart van de man tot het geslacht met zekerheid is bepaald. Buiten het broedseizoen kunnen mannen wel gezamenlijk gehuisvest worden, vanaf het moment dat ze geheel in rustkleed zijn. Een volière met alleen mannen gaat ook goed, mits er geen pop te zien en/of te horen is.
Nu volgt bij sommigen wellicht de vraag; “hoe gaat dit goed in Burgers Zoo waar er zoveel mannen bij elkaar gehouden worden?”. Dat antwoord is tamelijk simpel. Het verblijf waarin de Madagaskarwevers gehouden worden (een ecodisplay van een jungle genaamd Burgers Bush), is zeer dicht beplant en dit zorgt ervoor dat de territoria van de mannen tamelijk klein zijn. Het zicht van de vogels reikt niet ver door de dichte beplanting. Daarnaast is dit verblijf zo immens groot, dat het goed mogelijk is meerdere mannen tezamen te houden.
Dit vormt echter een uitzonderlijke situatie die voor de meesten particuliere vogelhouders niet haalbaar is.
De Madagaskarwever kan beter niet samengehouden worden met andere wevers, dominante vinkachtigen of vogels met een gelijkende kleur. Ervaringen uit het verleden hebben al aangetoond dat Euplectes-soorten het afleggen tegen de agressie van de Madagaskarwever, maar zelfs een beruchte soort als de grote saffraanvink (Sicalis flaveola) is niet veilig.

Voeding

Zoals bij alle Ploceidae, moet men bij het opstellen van een voedingsschema de natuurlijke voeding en foerageermethode zoveel mogelijk in acht proberen te nemen. In de natuur kent deze soort een grote variatie in het dieet, door toedoen van diverse biotopen, maar met name door de verschillende seizoenen. In de periode dat het voedselaanbod optimaal is (tijdens en na het regenseizoen), heeft de Madagaskarwever een dieet waarin veel blad, nectar, insecten, en zaden zijn opgenomen. In het droge seizoen, waarin voedsel op Madagaskar zeer schaars is door alle landbouw en ontbossing, beperkt het dieet zich tot zaden. Het droge seizoen dat gepaard gaat met voedselschaarste, is tevens de periode waarin de vogels in rustkleed zitten. Probeer dit dus ook na te streven in gevangenschap. Bouw de diversiteit aan voer af na het broedseizoen (herfstperiode/begin winter) tot slechts diverse zaden.
In de aanvang van het broedseizoen, als ook tijdens het broedseizoen, kan u de wevers een menu voorzetten waarin zaden de hoofdmoot voeren, aangevuld met sla, komkommer, gekiemde zaden, eivoer, insectenpaté, diverse levende insecten en fruit als appel, banaan en peer. Ook vuurdoornbessen worden goed opgenomen. Als zaadmengsel kan met het speciale mengsel voor Ploceidae aanhouden. Ter stimulatie van natuurlijk foerageergedrag, kan men bundels met onkruidzaden, grashalmen en bossen trosgierst ophangen in de volière. Hier zijn de vogels uren zoet mee. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn buffalowormen en miereneieren. Probeer zeer terughoudend te zijn met het geven van meelwormen. De vogels badderen zeer graag en zodoende moet er altijd badwater te beschikking zijn. Verschoon dit zeer geregeld, aangezien er anders de kans bestaat dat de vogels verontreinigd water opnemen.

Voortplanting

 

Ondanks dat de soort in avicultuur meermaals tot voortplanting is gekomen, is er maar zeer beperkt over gepubliceerd. Inspanningen van de WvP hebben tot meerdere kweeksuccessen geleid waarbij zeer veel data beschikbaar is gekomen die kunnen helpen om toekomstige kweek nog succesvoller te maken. Verder onderzoek en monitoring zal plaats blijven vinden vanuit de WvP, om de kennis over deze soort verder te vergroten. De WvP probeert met diens vogelsoorten tot kweken te komen door de natuurlijke omstandigheden zoveel als mogelijk na te bootsen. Zo ook bij de Madagaskarwever. Echter gaf dit ook de nodige problemen aangezien de soort bijvoorbeeld een ander sociaal gedrag vertoont in avicultuur, dan in de natuur. De minimaal aan te raden groepsgrootte voor deze soort is vier vogels, met een geslachtsverhouding van 1.4 (1 man, 4 poppen). De mannen zijn zeer agressief naar mannelijke soortgenoten en dit kan leiden tot het verlies van vogels, als men toch meerdere mannen bij elkaar plaatst tijdens het broedseizoen (Zie ook; Sociale eigenschappen). Poppen hebben geen last van zijn agressie, maar de voortplantingsdrift kan de poppen wel enorm uitputten. Deze achteruitgang in conditie is onwenselijk en kan het welzijn van de pop zeer nadelig beïnvloeden. Daarnaast zit de man de poppen zodanig achterna, dat het ervoor kan zorgen dat de poppen niet lang genoeg op het nest zetten. In sommige gevallen verlaat de pop het nest zelfs definitief als ze verstoord raakt door de man. Om deze redenen is het aan te raden om meerdere poppen per man te huisvesten. Om 1.4 Madagaskarwever te huisvesten, is een volière aan te raden van ten minste 8 vierkante meter. De randen van deze volière dienen ruim beplant te zijn. Als met het gaas laat begroeien met klimop, dan geeft dit vaak al voldoende nestgelegenheid voor de vogels. De overige beplanting moet voor beschutting zorgen zodat de poppen kunnen ontvluchten aan de man. Daarnaast voelen de vogels zich veiliger als er veel begroeiing is. Plaats de zitstokken vlak boven de beplanting. Bijvoorbeeld op 1,20 meter en 1.70 meter hoog. Probeer rondom de voederlocatie geen begroeiing aan te brengen. Dit voorkomt dat er een nest gebouwd wordt op een plek, waar de pop later geen toegang toe krijgt door de man (of andere vogelsoorten). Overige beplanting die gebruikt kan worden zijn buxus, liguster, heesters en diverse siergrassen.

 

Het nest wordt diep in de begroeiing gebouwd en oogt zeer slordig. Het wordt in hoofdzaak gebouwd met kokosvezel. Hierbij geven ze de voorkeur aan donkere kokosvezel. Ook worden kleine takjes en blaadjes wel in het nest verwerkt. Deze blaadjes zijn bijna altijd afkomstig van de struik waarin gebroed wordt. De bouw van het nest wordt door de man uitgevoerd. De binnenkant van het nest wordt zeer sober aangekleed door de pop, met zachte materialen als pluisjes en veertjes. De nesten hangen doorgaans op ¾ hoogte van de volière. In de natuur bevinden de nesten zich doorgaans op vergelijkbare hoogte: 120 tot 180 cm hoogte. De man bouwt meerdere nesten, soms tegelijk. Zodoende kan het zijn dat er, met één man, drie poppen tegelijk aan het broeden zijn en dat de uitkomstdatum van de verschillende legsel nauwelijks verschilt. Als het nest af is legt de pop al vrij snel 2 tot 3 eieren in het nest. In de ervaringen die de WvP heeft opgedaan, blijkt dat nesten van drie bevruchte eieren algemener zijn dan nesten met twee eieren. Slechts een enkele keer is er een nest waargenomen met vier bevruchte eieren, welke alle vier ook zijn uitgevlogen. Als de pop aan het broeden is, wordt de man zeer agressief naar alles wat zich in de omgeving van het nest begeeft. In zijn haast blinde woede kan hij er ook voor zorgen dat de pop niet terug komt op het nest. In het begin heeft dit tot verlies van jongen geleid. Er zijn echter goede resultaten behaald met het weghalen van de man, zo een twee/drie dagen na het leggen van het laatste ei. Aangezien de man voor meerdere bevruchtte legsels tegelijk kan zorgen, kan dit moment afgewacht worden om een optimale opbrengst van jongen te genereren. Dit voorkomt tevens het afbreken van de nesten door de man, alvorens de jongen zijn uitgevlogen. De reden hiertoe is nog onbekend, maar een aantal mannetjes vertoond dit gedrag. De man kan weer terug geplaatst worden in de volière met de poppen en jongen, op het moment dat de jongen zijn uitgevlogen en reeds zelfstandig zijn. De mannen vertonen doorgaans geen agressie naar de jongen. Dat is echter wel anders als de jonge mannen op kleur beginnen te komen. Zijn mannelijke nakomelingen zullen behandeld worden als concurrenten. Zodoende is het aan te raden om de jongen na het kweekseizoen in een aparte volière onder te brengen. De poppen zijn tijdens het broeden, als ook na het uitkomen van de jongen, zeer schichtig. Ze verlaten het nest zeer snel. Zodoende is het vaak moeilijk te observeren hoelang de pop op het nest zit, hoe vaak er gevoerd wordt en welk voedsel er gegeven wordt. Wel is duidelijk geworden dat de poppen buffalowormen in grote hoeveelheden voeren, alsook kleinere zaden. Fruit wordt in de kweekperiode ook goed opgenomen, maar onbekend is in hoeverre dit ook veel aan de jongen gegeven wordt. De jongen groeien snel en vliegen tussen dag 13 en dag 15 uit. Ze zitten dan doorgaans al goed in de veren en verstoppen zich in de lage begroeiing in de omgeving van het nest. Daarom is de dichte begroeiing van de volière ook erg van belang. Als de pop de jongen gaat voeren, dan vliegt ze vaak eerst naar de uiterste hoek van het verblijf en hipt door de onderbegroeiing richting de jongen, om te voorkomen dat de locatie van de jongen zichtbaar is. Een week na het uitvliegen laten de jongen zich doorgaans meer zien en gaan ze meer door het verblijf vliegen. De jongen lijken dan enorm op de pop, maar er is wel minimaal geslachtsverschil zichtbaar al. Dit uit zich in een warmer bruine kleur op de buik en borst bij de mannen. De jonge poppen zijn een kopie van de moeder.

 

De Madagaskarwever kan geringd worden met ringmaat 3.2.

De vogels laten het ringen goed toe, maar het uithalen van de jongen kan door de nestbouw zeer moeilijk zijn.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.