Zwartbuikwever of Zanzibarwever
Euplectes nigroventris

Algemeen

English: Zanzibar Bishop, Black vented Widow bird, Black-vented Bishop, Zanzibar Red Bishop
Deutsch: Brandweber, Brand-Wida
Français: Euplecte de Zanzibar, Euplecte à ventre noir, Euplecte des marais, Orix de Zanzibar, Tisserin à ventre noir
Taxanomie: Euplectes nigroventris Cassin, 1848*, Zanzibar.

Uiterlijke kenmerken

Deze soort is een kleiner lid uit de Euplectes–familie, al dan niet de kleinste. Hij wordt maximaal 12 cm. Hij heeft een geheel zwarte borst en buik (vanaf de cloaca). Deze zwarte bevedering loopt door tot aan de bovenkant van de snavel. Het masker dat hierdoor enigszins gevormt wordt overlapt de oogstreek niet. De vleugels zijn zwart met een bruin/oranje belijning. De snavel, nek, wang, borst en buik zijn zwart. De rug is oranje en dat loopt door tot in de stuit. De staart is oranje/bruin belijnd op een zwarte bevedering.
De soort heeft overeenkomst met de vlammenwever in tekening, maar verschilt in grootte en bouw. De zwartbuikwever is koddiger dan de vlammenwever. De poppen gelijken qua vorm en tekening iets op napoleonwevers. De poppen van beide soorten zijn gemakkelijk te onderscheiden in de wenkbrauwstrepen. Deze zijn bij de zwartbuikwever minder ver doorlopend, waarbij ze bij de napoleonwever tot ver achter het oog doorlopen. Tevens is deze wenkbrauwstreep minder breed en opvallend als bij de napoleonwever.
De mannen dragen, buiten het broedseizoen, hetzelfde kleed als de poppen, maar de geslachten zijn voor geoefend oog te onderscheiden als men let op de kleurverschillen in de veren op rug en vleugels. Deze zijn bij de mannen donkerder.

 

Man / Male

 

Pop / Female

 

Monotypisch

De zwartbuikwever is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

 

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: Kustgebieden van zuidoost Kenia (onregelmatig voorkomend in het binnenland tot aan Tsavo) zuid, inclusief de eilanden voor de kust van Zanzibar en Pemba, tot noord Mozambique (zuid tot Mocuba); in zuidwest Tanzania west tot Songea.

 

Van deze soort, welke enigszins beperkter is in zijn verspreidingsgebied dan andere Euplectes–wevers.

Ze geven voorkeur aan moerassen, riet– en landbouwgebieden. Dit zijn tevens de gebieden waar de vogels broeden.

Huisvesting

Deze soort vereist een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière moet ingericht worden met diverse soorten grassen, alsook grove struiken. Deze beplanting mag best dichte bossen vormen. Door deze te groeperen kunnen verschillende territoria gecreëerd worden, wat het toelaat om meerdere mannen in een volière te huisvesten, mits de ruimte dit toelaat. Er zijn tegenwoordig vele siergrassen te verkrijgen en velen hiervan voldoen aan de wensen van deze soort. Pampagras wordt wel gebruikt voor de nestbouw (materialen), maar verder tonen de vogels er weinig interesse voor. Grassen uit de familie van Miscanthum zijn tot anderhalve meter hoog en passen, in tegenstelling tot het zeer hoog wordende pampagras, in de meeste volières. Voor de kweek worden stevige grassen gebruikt met een hoogte tot 150 cm. Deze grassen worden gebruikt voor de bouw van de nesten. De feitelijke nesten worden gebouwd in dichtere struiken als bijvoorbeeld Buxus, naaldboompjes of gelijkende struiken qua dichtheid. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

Ondanks dat dit vogels zijn met een duidelijk territorium, kunnen ze wel met meerdere mannen in een ruime volière gehouden worden. Er moeten wel meer poppen dan mannen aanwezig zijn binnen deze groep. De groep zal zich niet gedragen als een groep zwart–masker roodbekwevers (Quelea quelea) aangezien het geen uitgesproken kolonievogels zijn. Ze zijn tolerant en verdraagzaam richting andere vogels, ook kleinere, maar ruimte speelt hierin ook een belangrijke factor (zoals geldt bij alle wevers). Vogels die een zelfde kleur dragen zullen in conflict komen met deze soort. Tijdens de kweek zijn de vogels beduidend minder tolerant tegen soortgenoten van hetzelfde geslacht. Er worden dan geen andere soorten in hun territorium toegelaten. Ondanks de verhoogde mate van intolerantie, is de agressiviteit vooral gericht op soortgenoten en in mindere mate op andere soorten wat ze geschikt maken voor een gezelschapsvolière. Ze hebben, vergelijkend met andere kleine wevers uit het geslacht Euplectes, een relatief groot territorium. Ze worden het beste gehouden met minimaal twee poppen per man. Deze worden zeker in de broedperiode nog wel nagejaagd door de man.

Voeding

Deze wevers eten een basis van zaden en hebben daarnaast een grote behoefte aan dierlijke eiwitten in de vorm van insecten. Een basis van gemengd tropenzaad volstaat met aanvulling van wat graszaden. Voor een compleet zaadmengsel gericht op deze soort vogels, kan u het zaadmengsel voor Ploceidae hanteren. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheden kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zoals voor alle wevers van belang is, mag ook bij deze wever, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogels er naar genoegen van op kunnen nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen, maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.

Voortplanting

 

 

De man bouwt een bolvormig nest (opening voorin) in een dichte struik. In de natuur leven de vogels in gebieden die grenzen aan moerassen en rietlanden, omringd door Acacia bossen. De vogels kiezen deze planten, behorende aan dit biotoop, dan ook in de volière. De pop wordt, gedurende de nestbouw, tot het leggen van de eieren veel nagejaagd door de man. De man bouwt in sommige gevallen meer (2 à 3) nesten. In het geval dat er meer poppen aanwezig zijn in de volière is het mogelijk meerdere nesten tegelijk te hebben. Deze nesten zullen zich dicht bij elkaar bevinden en binnen het territorium van de man vallen zodat hij goed kan verdedigen. Het gebruikte nestmateriaal is voornamelijk kokosvezel, maar gras wordt ook wel mee geweven. Als het nest af is, bekleedt de pop de binnenkant van het nest met zachte materialen als veertjes, wol of pluisjes. Het valt veelal niet op dat de pop zit te broeden aangezien ze snel van het nest af gaat wanneer de volière benaderd wordt. Dit is echter wel in mindere mate dan bij de oranje wevers uit het geslacht van Euplectes. Er worden 2 tot 3 blauwe eieren gelegd die na een broedtijd van 12 dagen uitkomen. De pop blijft, als de jongen uit zijn, nog enige tijd op het nest zitten. Ze voert de jongen zeer vaak en voornamelijk met levende insecten in de vorm van buffalowormpjes en spinnetjes. Het nest blijft ten alle tijden schoon en er wordt geen ontlasting in gevonden. De jongen groeien snel en na 10 à 12 dagen zitten ze dan ook volledig in de veren. Ze vliegen na ongeveer 13 dagen uit en blijven dan in de buurt van het nest. De pop voert de jongen nog gedurende ruim drie weken tot de jongen volledig zelfstandig zijn. De man toont geen zorg voor de uitgevlogen jongen, maar wel toont hij een verhoogde agressie naar andere vogels die in de buurt van de uitgevlogen jongen komen. Meerdere legsels per jaar zijn geen uitzondering. De vogels kunnen drie nesten per seizoen grootbrengen bij een Nederlands zomer–klimaat. De jongen blijven, wanneer uitgevlogen, een voorkeur houden voor levend voer maar beginnen al snel zaad te eten. Jonge vogels nemen zaad dat gestrooid is op de volièrebodem goed op. Trosgierst wordt ook geaccepteerd.

 

De jongen (mannen) komen pas na 1 jaar op kleur, hoewel dit nog geen volledig prachtkleed is. Geslacht is wel te bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te weven en te ‘zingen’. Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een goede geslachtsbepaling.

 

Zie voor een duidelijke beschrijving van de kweek ook de kweekverslagen op het forum.

 

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.7.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.