Vlammenwever
Euplectes hordeaceus

Algemeen

English: Black-winged Bishop, Black-crowned Red-Bishop, Firecrowned Bishop, Red-crowned Bishop
Deutsch: Flammenweber, Feuerweber, Flammen-Wida
Français: Euplecte monseigneur, Euplecte à couronne de feu, Monseigneur
Taxanomie: Loxia hordeacea Linnaeus, 1758*, Senegal.

Uiterlijke kenmerken

Kop is van boven geheel rood/oranje tot aan de snavelbasis. Het masker loopt langs de bovenrand van het oog tot het midden van de kop. Er is een kleine zwarte keelpartij, maar dit is zeer afhankelijk van de ondersoort in welke mate dit zich uitstrekt over de keel. De borst van deze wever is oranje gekleurd. De rug is oranje – bruin en de zwarte vleugels bevatten belijning in deze kleur. Onderlichaam is zwart. De soort heeft bruine ogen en de mannen van deze soort hebben, wanneer in prachtkleed zijnde, een zwarte snavel. Buiten het broedseizoen draagt de man de kleuren van de pop, maar is in sommige gevallen herkenbaar door iets donkerder te zijn. Dit is dan met name zichtbaar op de vleugels. Overige kenmerken als de kleur van de dijen (geel – bruin), de stuit (wit – oranje) en staart (geheel zwart of doorbroken zwart) zijn afhankelijk van de 'oude' ondersoort.

 

Man / Male

 

 

Man in rustkleed / Male non breeding


 

Pop / Female


 

Monotypisch

De vlammenwever is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

 

Niet erkende of oude ondersoorten:

  • Euplectes hordeaceus hordeaceus is de grootste ondersoort en is in zijn geheel veel forser wat hem al duidelijk kenbaar maakt. Hij is duidelijk oranje en heeft een vuilwitte stuit tot enigszins oranje ogend. Leefgebied: Kenia; Usambara lowlands, Lake Jipe en de Sabaki rivier. Voornamelijk aanwezig in de kustgebieden van Kenia.
  • De ondersoort Euplectes hordeaceus sylvatica heeft in plaats van oranje een meer bloed rode kleur. Leefgebied: Kameroen tot noord Angola, Kongo, Oeganda, Zambesi–gebied en Sao Thomé.
  • Euplectes hordeaceus chamgamwensis, Leefgebied: Oost–Afrika, Zanzibar en Pemba.
  • Zo heeft Euplectes hordeaceus craspedoptera of kleine vlammenwever  een echt duidelijke zwarte keel en een witte stuit. Deze ondersoort is tevens de kleinste met een 13 cm. Leefgebied: Kenia; Elgon gebergte tot het Victoriameer. Aanwezig in noord Tanzania. (Abbessinie en Boven–Nijlgebied)

Euplectes hordeaceus is in het noordoosten van het verspreidingsgebied soms beschreven als ondersoort Euplectes hordeaceus craspedopterus (beschreven van Ethiopië), de zogenaamde verschillen: blekere (niet zwarte) stuit, maar de individuele variatie, eerder dan regionaal, in het verspreidingsgebied is de naamgeving van deze ondersoort uit geografisch oogpunt is beschouwd als ongegrond. Ook is dit ondersoort kleiner en wordt weleens kleine vlammenwever genoemd.

 

Euplectes hordeaceus craspedopterus of kleine vlammenwever 

 

Man / Male

 

  

 

Pop / Female 

 

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: zuid Mauritanië, Gambia, noord & zuidwest Senegal, centraal & zuid Mali, Guinea-Bissau, Guinea, Sierra Leone, Liberië en Ivoorkust oost tot extreem zuidwest Niger, centraal Nigeria, Kameroen, São Tomé, noord & zuid Centraal Afrikaanse Republiek, zuidwest & zuidoost Tsjaad, zuidwest & zuid Soedan en zuidwest Ethiopië, zuid tot Gabon, PRCongo, DRCongo (behalve  centraal in beboste regio), Oeganda, west & zuidoost Kenia, west Rwanda, west Burundi,veel vanTanzania (inclusief Zanzibar en Pemba I), noord & west Angola, Zambia, Malawi, noord & oost Zimbabwe en centraal Mozambique. 

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière kan ingericht worden met grote takken. Door deze te groeperen kunnen verschillende territoria gecreëerd worden. Planten die geprefereerd worden zijn met name doorndragende planten. Men kan dan denken aan distels, braam en vuurdoorn. Een hulst wekt geen interesse bij deze vogels. Het gaat de vogels dus met name om planten die stekels dragen aan de takken. Deze planten mogen best dichte bossen vormen. De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

Dit zijn temperamentvolle wevers en kunnen in sommige gevallen agressief uit de hoek komen. Vogels die een zelfde kleur dragen (andere oranje wevers met name) zullen in conflict komen met deze soort. Alleen in zeer ruime volières is het samenhouden van deze soorten mogelijk. Tegen astrildes en kleinere vogels is deze vogel doorgaans vriendelijk, maar ook dit is zeer afhankelijk van de ruimte waar de vogels in worden gehouden. Tijdens de kweek zijn de vogels beduidend minder tolerant en vereisen en grote ‘eigen’ ruimte waarin geen andere vogels geduld worden. Deze soort heeft een groter territorium dan andere oranje wevers uit het geslacht Euplectes. Ze worden het beste gehouden met minimaal twee poppen per man. Deze worden zeker in de broedperiode nog wel nagejaagd door de man.

Voeding

Deze grotere wevers eten een basis van zaden en hebben daarnaast een grote behoefte aan dierlijke eiwitten in de vorm van insecten. Een basis van gemengd tropenzaad volstaat met aanvulling van wat grotere zaden als rijstkorrels (Paddi) en zowel witte als rode dari. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zoals voor alle wevers van belang is, mag ook bij deze wever, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.

Voortplanting

 

 

 

Voortplanting  van de Kleine Vlammenwever (Euplectes hordeaceus craspedopterus)

 

 

 

Zie voor een duidelijke beschrijving van de kweek ook de kweekverslagen op het forum.

 

De man bouwt in juli/augustus een bolvormig nest (opening bovenin) in een plant die met voorkeur doorndragend is. Dit kunnen distels, braam of vuurdoorn bijvoorbeeld zijn. De pop wordt gedurende de nest bouw tot het leggen van de eieren veel nagejaagd door de man. De man bouwt in sommige gevallen meer (2 á 3) nesten, maar er wordt er uiteindelijk maar 1 verkozen voor het leggen van de eieren. In het geval dat er meer poppen aanwezig zijn in de volière, kan de man er voor kiezen ook deze pop van een nest te voorzien. Deze zal zich dicht bij het andere nest bevinden en worden gebouwd tijdens de broedtijd van het andere nest of tegelijkertijd. De nesten worden op ongeveer een meter hoogte gebouwd. Nestmateriaal bestaat voornamelijk uit kokosvezel, maar in sommige gevallen wordt gras ook wel mee geweven. Als het nest af is, bekleedt de pop de binnenkant van het nest met zachte materialen als veertjes, wol of pluisjes. Het valt veelal niet op dat de pop zit te broeden aangezien ze snel van het nest af gaat wanneer de volière benaderd wordt. Er worden 2 tot 3 eieren gelegd die na een broedtijd van 14 dagen uitkomen. Na ongeveer 7 á 8 dagen gaan de ogen open en vanaf die tijd zal de pop minder op het nest gaan zitten. Ze voert de jongen zeer vaak en voornamelijk met insecten in de vorm van meel– en buffalowormpjes. Het nest blijft ten alle tijden schoon en er wordt geen ontlasting in gevonden. De jongen groeien snel en na 11 dagen zitten ze dan ook volledig in de veren. Ze vliegen na 12 á 13 dagen uit en blijven dan in de buurt van het nest. Voor de nacht keren ze er in sommige gevallen nog in terug, alhoewel dit uitzonderingen zijn. De pop voert de jongen nog gedurende ruim drie weken tot de jongen volledig zelfstandig zijn. De man helpt niet bij de verzorging van de jongen, maar is wel extreem agressief naar andere vogels en beschermend naar de jongen. Meerdere legsels per jaar zijn geen uitzondering. Kweek is bekend uit oktober/november, hoewel dit erg afhankelijk is van weersomstandigheden. De ouders paren in de dagen na het uitvliegen van de jongen en het nieuwe nest is dan al reeds gebouwd, hoewel in een enkel geval hetzelfde nest gebruikt wordt. Eieren volgen enkele dagen later. De jongen van het vorige nest worden nu nog gevoerd door de pop. De jongen blijven, wanneer uitgevlogen, een voorkeur houden voor levend voer en beginnen langzamerhand van zaad te eten.

 

De jongen (mannen) komen pas na 1,5 jaar op kleur. Geslacht is wel te bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te weven en te ‘zingen’. Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een goede geslachtsbepaling.

 

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.9. Grote ondersoorten passen 3.2 beter.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.