Franciscanerwever of Oranjewever
Euplectes franciscanus

Algemeen

English: Orange Bishop, Franciscan Bishop, Northern Red Bishop, West Nile Red Bishop
Deutsch: Feuerweber, Orangeweber
Français: Euplecte franciscain, Franciscain, Ignicolore
Taxanomie: Loxia franciscana Isert, 1789*, Accra, Ghana.

Uiterlijke kenmerken

Kop is van boven gedeeltelijk zwart, tot aan de snavelbasis. Het masker loopt onder de snavel door, tot het oor en midden van de kop. Het masker wordt van de zwarte buik gescheiden door een oranje kraag, welke dezelfde kleur heeft als de bevedering op de rug, nek en rond de cloaca. De vleugels kunnen bruin bruin belijnd, maar dit is zeer afhankelijk van de ondersoort. De vorm van het masker is tevens verschillend per ondersoort en kan worden gebruikt bij de identificatie van deze ondersoorten.
Buik is zwart. De soort heeft bruine ogen en de mannen van deze soort hebben, wanneer in prachtkleed zijnde, een zwarte snavel. Buiten het broedseizoen draagt de man de kleuren van de pop, maar is in sommige gevallen herkenbaar door iets donkerder te zijn in de bevedering op de rug. Dit is dan met name zichtbaar op de vleugels.
Voor de verschillende ondersoorten kan verwezen worden naar het boek “Wevers en wida's” van R.R.P. van der Mark. Bij twijfel of navraag voor uw eigen vogels, kan u altijd de Werkgroep voor Ploceidae raadplegen.

 

Man / Male

 

Man in rustkleed / Male non breeding

 

Pop / Female

 

Monotypisch

De franciscanerwever is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

 

Niet erkende of oude ondersoorten:

  • Euplectes franciscanus franciscanus = nominaat
  • Euplectes franciscanus pusilla (beschreven van L Chew Bahir, in zuid Ethiopië), beschouwd als ongegrond

Het is een wijd verspreide soort, Zuidelijk van de Sahara. Voorheen werd de oranjewever als nominaatvorm gezien van een aantal ondersoorten van de franciscanerwever, destijds (Euplectes orix). DNA–onderzoek heeft uitgewezen dat het om twee aparte soorten gaat, namelijk de grenadierwever (Euplectes orix) en de Franciscanerwever of oranjewever (Euplectes franciscanus). Tevens zijn de ondersoorten onder de loep genomen.


Franciscanerwevers in het oostelijk gedeelte van het verspreidingsgebied soms als ondersoort Euplectes franciscanus pusillus beschreven (L Chew Bahir, in zuid Ethiopië), hebben vaak een langere staart, zijn minder rood op borst, en het verenkleed neigt naar oranje-rood, in plaats van scarlet-rood; verenkleed is echter variabel in het verspreidingsgebied. de naamgeving van deze ondersoort uit geografisch oogpunt is beschouwd als ongegrond.

 

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: Zuid Mauritanië, Senegambia, Guinea-Bissau, Guinea, zuid Mali, noord Sierra Leone, noord Liberia, Burkina Faso, noord Ivoorkust, Ghana (vooral binnenland, lokaal aan de kust), Togo, Benin, zuidwest Niger, Nigeria (voornamelijk noordelijk van de grote rivieren), zuid Tsjaad, noord Kameroen; noord Centraal Afrikaanse Republiek; Soedan (vooral rivier de NIjl en zijn zijrivieren), west & noordoost Ethiopië, west Eritrea en noordwest & zuid Somalië, zuid tot noordoost DRCongo, noord Oeganda en west Kenia (Baringo meer en Bogoria meer).

Geintroduceerd (ontsnapte volièrevogels) in zuidwest USA (dichtbij Los Angeles, in California; broedend ook gemeld in Arizona); Geintroduceerd omstreeks 1960 in West-Indië, op Puerto Rico, broedend op Martinique en Guadeloupe, en gemeld op Jamaica en St Croix (Virgin Is).

Gerapporteerde introductie in Japan van Euplectes orix (vroegere naam) heeft waarschijnlijk meer betrekking tot de huidige soorten.

 

 

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière kan ingericht worden met grote takken. Door deze te groeperen kunnen verschillende territoria gecreëerd worden. Uit ervaring lijkt de kweek met deze soort het beste te slagen, als de vogels op zichzelf gehuisvest worden, zonder andere soorten vogels in de volière.
Planten die geprefereerd worden zijn met name doorndragende planten. Men kan dan denken aan distels, braam en vuurdoorn. Een hulst wekt geen interesse bij deze vogels. Het gaat de vogels dus met name om planten die stekels dragen aan de takken. Deze planten mogen best dichte bossen vormen. Naaldragende bomen en planten uit de buxus familie, zijn eveneens zeer geschikt voor de vogels om hun nesten in te bouwen.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk. De vogels kunnen in het wild een leeftijd bereiken van 12 jaar.

Sociale eigenschappen

Dit zijn temperamentvolle wevers en kunnen in sommige gevallen agressief uit de hoek komen. Vogels die een zelfde kleur dragen (andere oranje wevers met name) zullen in conflict komen met deze soort. Alleen in zeer ruime volières is het samenhouden van deze soorten mogelijk, mits de inrichting van de volière hier op is afgestemd. In de natuur komen de vogels ook in groepen voor, zo lijkt het, maar verdedigen de mannen een klein territorium waarin ze doorgaans twee, met uitzondering drie poppen hebben.
Tegen astrildes en kleinere vogels is deze vogel doorgaans vriendelijk, maar ook dit is zeer afhankelijk van de ruimte waar de vogels in worden gehouden. Tijdens de kweek zijn de vogels beduidend minder tolerant en vereisen en grote “eigen” ruimte waarin geen andere vogels geduld worden. Deze soort is echter minder aggressief dan bijvoorbeeld de vlammenwever. Ze worden het beste gehouden met minimaal twee poppen per man. Deze worden zeker in de broedperiode nog wel nagejaagd door de man.

Voeding

In de natuur eten deze wevers voornamelijk zaden, aangevuld met blad van zachtbladige planten, alsook insecten. De vogels schakelen in de zomerperiode over van een dieet dat voornamelijk bestond uit blad en groenvoer (winter), naar een dieet op basis van zaden.

 

Een aantal zaden welke de vogel in de natuur nuttigd, zijn onder andere:

  • Mais (Zea mays)
  • Weeping lovegrass (Eragrostris curvula)
  • Creeping setaria (Setaria flabellate)
  • Guinea grass (Panicum maximum)
  • Goose grass (Eleusine indica)
  • Wheat (Triticum spp.)

Bloemen die bij de vogels op het menu staan voor hun blad en nectar zijn onder andere:

  • Natal Redtop (Melinis repens)
  • Wild dagga (Leonotis spp.)
  • Common reed (Phragmites australis)

In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad met aanvulling van wat grotere zaden als rijstkorrels (Paddi) en zowel witte als rode dari. Zie voor de voeding van deze soort ook het speciale mengsel voor Ploceidae. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté. Zoals voor alle wevers van belang is, mag ook bij deze wever, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.

Voortplanting

 

 

De man bouwt in juli/augustus een bolvormig nest (opening voorin) in een plant die met voorkeur doorndragend is. Dit kunnen distels, braam of vuurdoorn bijvoorbeeld zijn. Buxus en naaldboompjes worden ook geaccepteerd. In een enkele keer voldoet een siergras of rietbos ook. De pop wordt gedurende de nest bouw tot het leggen van de eieren veel nagejaagd door de man. De man bouwt in sommige gevallen meer (2 á 3) nesten, maar er wordt er uiteindelijk maar 1 verkozen voor het leggen van de eieren. In het geval dat er meer poppen aanwezig zijn in de volière, kan de man er voor kiezen ook deze pop van een nest te voorzien. Deze zal zich dicht bij het andere nest bevinden en worden gebouwd tijdens de broedtijd van het andere nest of tegelijkertijd. De nesten worden op ongeveer een meter hoogte gebouwd. Nestmateriaal bestaat voornamelijk uit kokosvezel, maar in sommige gevallen wordt gras ook wel mee geweven. Als het nest af is, bekleedt de pop de binnenkant van het nest met zachte materialen als veertjes, wol of pluisjes. Het valt veelal niet op dat de pop zit te broeden aangezien ze snel van het nest af gaat wanneer de volière benaderd wordt. Er worden 2 tot 3 eieren gelegd die na een broedtijd van 14 dagen uitkomen. Na ongeveer 7 á 8 dagen gaan de ogen open en vanaf die tijd zal de pop minder op het nest gaan zitten. Ze voert de jongen zeer vaak en voornamelijk met insecten in de vorm van meel– en buffalowormpjes. Het nest blijft ten alle tijden schoon en er wordt geen ontlasting in gevonden. De jongen groeien snel en na 11 dagen zitten ze dan ook volledig in de veren. Ze vliegen na 12 á 13 dagen uit en blijven dan in de buurt van het nest. Voor de nacht keren ze er in sommige gevallen nog in terug, alhoewel dit uitzonderingen zijn. De pop voert de jongen nog gedurende ruim drie weken tot de jongen volledig zelfstandig zijn. De man helpt niet bij de verzorging van de jongen, maar is wel extreem agressief naar andere vogels en beschermend naar de jongen. Meerdere legsels per jaar zijn geen uitzondering. Kweek is bekend in het najaar, hoewel dit erg afhankelijk is van weersomstandigheden.

 

De jongen blijven, wanneer uitgevlogen, een voorkeur houden voor levend voer en beginnen langzamerhand van zaad te eten.

De jongen (mannen) komen pas na 1,5 jaar op kleur. Geslacht is wel te bepalen door naar het gedrag te kijken in het eerstvolgende kweekseizoen waar de jonge mannen proberen te weven en te “zingen”. Sexen, of veel geduld, is de enige manier voor een goede geslachtsbepaling.

 

Zie voor een duidelijke beschrijving van de kweek ook de kweekverslagen op het forum. De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 2.9. 

 

Kweekverslag 2008-2011 Nora en Herm

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.